De classificatie van de Lories, subfamilie Loriinae
Het probleem van de classificatie van deze ingewikkelde subfamilie is tot op heden nog niet besproken. Er zijn enkele taxonomische betrouwbare kenmerken toepasbaar maar helaas is ook hier bijna niets mee gedaan.
De karakteristieken gebruikt voor taxonomische studies welke beschreven zijn, zijn in het algemeen alleen maar bruikbaar in combinatie met andere karakteristieken. Een vrij compleet beeld van de Loriinae classificatie is al eens beschreven (zie Forshaw of Mivart).
Echter, de fysische en morfologische karakteristieken zijn vaak onderhevig aan invloeden, welke mogelijk resulteren in gelijke kenmerken die gedeeld worden door soorten die niet dicht verwant en soms zelfs van hele andere evolutielijnen afkomstig zijn. Goede voorbeelden binnen de papegaaien zijn de swiftparkiet, Lathamus discolor, met de Loriinae, die beide een borsteltong hebben.
Tegelijkertijd schijnen sommige soorten niet veel opvallende kenmerken te delen en worden ze als atypisch voor de groep beschouwd. Dit kan echter het resultaat zijn van externe invloeden (zoals milieu) op het soort. Een voorbeeld van de subfamilie Loriinae zou de viooltjeslori, Trichoglossus goldiei, kunnen zijn. Deze past in geen enkel geslacht, maar deelt met vele soorten opvallende kenmerken.
De genetische karakteristieken van een soort laat verschillende kenmerken zien die in de taxonomie gebruikt kunnen worden. Het is pas sinds kort mogelijk om het genetische regelement van een organisme te bestuderen. Op dit ogenblik is dit één van de snelst ontwikkelende wetenschappen.
We zijn nu in staat om precies de DNA volgorde van de genen te determineren, als ook de volgorde en relaties van de genen onderling. We kunnen echter ook de delen die uit DNA bestaan, het genetisch materiaal (chromosomen), bestuderen.
De enige studie die gebruik maakte van karyogrammen van de Loriinae, werd verricht door Christidis (1991) die twee soorten uit twee geslachten bestudeerde, te weten de violetstaartlori, Lorius hypoinochrous, en de groenneklori, Trichoglossus haematodus.
De meest recente studie van chromosomen heeft ervoor gezorgd dat van meer dan 30 soorten Loriinae een karyogram is gemaakt en bestudeerd. Vele onzekerheden die door andere studies niet opgehelderd werden, zijn door chromosomen onderzoek opgelost.
De chromosomenstudie is relatief simpel en kan uitgevoerd worden door het gebruik van veermonsters, genomen van zowel volwassen als jonge, ruiende vogels. De techniek is in andere artikelen beschreven. Het karyogram is van alle bestudeerde lorisoorten vastgelegd. Dit geldt ook voor andere groepen papegaaiachtigen welke op chromosomen onderzocht zijn.
De variaties die gevonden zijn, komen alleen voor in een paar van de grotere chromosomen. Het aantal grote (macro)chromosomen is bijna altijd hetzelfde. Verandering in chromosomenaantal wordt het meest gevonden in de veel kleinere microchromosomen. Andere veranderingen die in de studie gevonden zijn komen voor in de grotere microchromosomen.
Het meest frequent gevonden karyogram wordt gedeeld door de volgende geslachten: Chalcopsitta, Trichoglossus, Eos, Lorius, Glossopsitta en Neopsittacus.
De tweede vorm die werd gevonden bestaat uit twee geslachten nl. Vini en Charmosyna. Een derde, afwijkende, vorm wordt bij één geslacht dat maar uit één soort bestaat gevonden, te weten Pseudeos fuscata.
Van twee geslachten is nog geen chromosomen informatie bekend. Dat zijn Phigys en Oreopsittacus. Deze kunnen nog niet bij één van bovenstaande groepen ingedeeld worden.
Door Forshaw (1981) is wel gesuggereerd dat Phigys dicht verwant aan het Vini geslacht zou kunnen zijn. De kans bestaat dus dat die twee geslachten een bijna gelijk karyogram hebben.
Oreopsittacus arfaki is nog weinig bestudeerd en door het ontbreken van een karyogram blijft de verwantschap met andere soorten uit de subfamilie Loriinae onduidelijk.
Wanneer het bestand aan karyogrammen wordt uitgebreid hopen we de verwantschap van de laatste soort met andere soorten aan te kunnen tonen.
De drie hoofdkaryogrammen, alhoewel vereenvoudigd, suggereren op zijn minst 2 grote groepen en een aparte lijn voor het monotypische geslacht Pseudeos. De distributie van deze groepen komen overeen met deze hypothese. Al met al lijkt het erop dat de karyogram een goede basis is voor de classificatie van de lori’s, al moet andere informatie ook meegenomen worden.
Het is te hopen dat de verwantschap tussen de soorten nog duidelijker wordt wanneer meer karyogrammen beschikbaar komen voor geslachten zoals (Hypocharmosyna en Oreopsittacus).
Het bestand aan karyogrammen in relatie tot de verspreiding van de soorten komt overeen met de theorie dat ze ontstaan zijn op Nieuw-Guinea en zich van daaruit hebben verspreid.
De verspreiding van de verschillende geslachten is complex, ze komen voor over een groot deel van Australië (Trichoglossus en Glossopsitta), Nieuw-Guinea (Lorius) en vele oceanische eilanden (Charmosyna en Vini).
De aanwijzingen die uit de karyogrammen blijken, lijken te suggereren dat de superspecies Trichoglossus haematodus uit meer dan één verspreidingspunt is ontstaan, alhoewel ze zich met zekerheid vanuit het vasteland van Nieuw-Guinea hebben verspreid.
Het is mogelijk dat een vergelijkbaar scenario zal worden gevonden wanneer er meer studie gedaan wordt naar de Charmosyna lori’s, een geslacht waar nog niet veel karyogrammen van gedaan zijn.
De geopperde dichte verwantschap tussen de soorten van de geslachten Vini en Charmosyna wordt bevestigd door het (beperkte) chromosomenonderzoek die van deze geslachten gedaan zijn.
Verwantschap tussen bovenstaande groepen met andere soorten Loriinae zijn niet aangetoond, en het is daarom mogelijk dat zowel Charmosyna als Vini zeer lang geleden ontstaan zijn uit een geheel afzonderlijke tak.
De verwantschap tussen Pseudeos, Chalcopsitta en Eos is in het verleden nog niet bestudeerd geweest.
Volgens de chromosomengegevens mogen we vraagtekens zetten of Pseudeos wel een Pseudo-Eos soort is. Overeenkomsten in karyogrammen suggereren eerder een verwantschap met Chalcopsitta soorten. Echter, in dit laatste geslacht is de kardinaallori weer een buitenbeentje. Deze soort heeft een karyogram dat veel gelijkenis vertoont met de Eos lori’s.
De Trichoglossus soorten laten door hun karyogrammen veel zien over hun herkomst en verplaatsingen in de natuur.
T. gouldiei heeft een karyogram die totaal anders is dan welk ander soort uit dit geslacht. Het lijkt er dan ook op dat dit soort niet in dat geslacht thuishoort, of op zijn minst niet erg dicht verwant is aan de regenbooglori’s.
Deze korte samenvatting geven de meest belangrijke bevindingen aan van de recente studie van de Loriinae. Het vormt een deel van een studie voor een promotie over vogelchromosomen uitgevoerd door Simon Joshua.
De volledige studie en resultaten zullen binnenkort beschikbaar zijn, en het is te hopen dat deze informatie gebruikt kan worden om de taxonomie van de Loriinae beter te kunnen begrijpen.
Door
Simon Joshua, Groot-Brittanië.
Met toestemming overgenomen uit Lori journaal.