De Diadeemlori, Eos histrio
De diadeemlori, Eos histrio, is gedurende decennia een niet veel voorkomende
vogel geweest in avicultuur. In het begin van de jaren ’90 is een klein aantal
vogels van de ondersoort Eos h. talautensis tot de avicultuur doorgedrongen.
Gelukkig heeft het grootste deel van deze vogels zich goed aangepast, en vormen
nu een levensvatbare populatie. Momenteel worden bevredigende resultaten
bereikt door gespecialiseerde kwekers die met deze soort werken. Zelf heb ik in
het Birds International Research and Breeding Centre op de Filipijnen gewerkt
met een aantal paren van de ondersoort talautensis, waar de eerste
broed-resultaten in 1993 werden behaald.
De totale lengte van deze lori is ongeveer 31 cm. De kleur is overwegend helder
rood van kleur. De rode kleur wordt donkerder in de richting van de stuit. Over
de kop loopt een brede paarse band, welke bij twee ondersoorten uitlopen in een
donker blauwe lijn die door het oog naar de mantel loopt. Zwarte
kleurschakeringen vinden we op het bovenvleugeldek en op de dijen, waarbij de
overige vleugelpennen een brede blauwe band tonen, die uit loopt tot op de
borst. Er worden drie ondersoorten genoemd. De nominaat, E. h. histrio, is de
vogel die tot in detail beschreven staat in het naslagwerk “Parrots of the
World” (Forshaw 1989). In het wild treffen we deze ondersoort aan op het
eiland Sangir. Dit ras is ernstig bedreigd en er wordt door ornithologen
rekening gehouden dat het mogelijk al uitgestorven is. Er is veldwerk gepland
op Gt Sangihe om naar overgebleven populaties te zoeken evenals naar de op het
eiland voorkomende Sangir hangparkiet, Loriculus catamene.
De tweede ondersoort, E. h. talautensis, is afkomstig van het eiland Talaut.
Dit is de ondersoort die het meest frequent begon te verschijnen in avicultuur
gedurende het begin van de jaren 1990, en ook de ondersoort die ik gehouden en
gekweekt heb. Hij onderscheidt zich van de nominaatvorm door minder zwart in de
vleugelveren te tonen.
De derde ondersoort, E. h. challengeri, is meer visueel te onderscheiden. De
paarse band die door de ogen loopt is niet volledig aanwezig zoals bij de
andere ondersoorten, en de blauwe borst-band is smaller en minder scherp
afgetekend en vermengd met rode veren. Deze ondersoort komt voor op het eiland
Nenusa.
De eisen die de diadeemlori’s stellen, verschillen weinig van die van andere
soorten uit het genus Eos zoals de rode lori, E. b. bornea, of de koningslori,
E. cyanogenia. De verblijven in het Research and Breeding Centre zijn
gescheiden met aangrenzende binnen verblijven. De nestkasten hangen in het
overdekte binnenverblijf waarvan de wanden zijn afgezet met fijnmazige
schermen. Deze schermen hebben het voordeel ten opzichte van solide muren, dat
ze een goede ventilatie waarborgen, en grote hoeveelheden insekten buiten
houden die het voer ernstig kunnen bevuilen, iets dat het houden van lori’s in
tropische gebieden nu eenmaal met zich mee brengt.
Iedere afzonderlijke kooi krijgt een dagelijkse douche uit een boven de kooien
aangebracht sprinkler systeem en iedere kooi wordt dagelijks uitgespoten met
een eenvoudige hogedrukspuit. De zitstokken zijn van natuurlijke takken,
essentieel knaagmateriaal wordt in de vorm van twijgen met bladeren dagelijks
verstrekt.
Het menu wat de diadeemlori’s op het Research and Breeding Centre krijgen
bestaat uit vier maaltijden verspreid over de dag, en ziet er als volgt uit:
07.00 uur Vloeibaar lorivoer (gemaakt uit een suiker oplossing, banaan,
gestoomde wortelen, papaya, chico en droog lorivoer. Dit alles wordt tot een
pap gemixed.)
10.00 uur Stukjes fruit zoals: papaya, gestoomde zoete aardappels,
grapefruit, mango en banaan. Ook worden “Apple jungle” pillen gegeven
met een kleine hoeveelheid millet.
13.00 uur Stukjes fruit en Apple jungle pillen.
15.00 uur Vloeibaar lorivoer zoals om 07.00 uur.
Drinkwater is steeds voorhanden en wordt bij iedere voeding ververst. Hoewel de
hierboven beschreven voedingsmethode succesvol heeft gewerkt, ben ik van mening
dat de diadeemlori over een groot aanpassingsvermogen beschikt voor wat de
voeding in gevangenschap betreft. Elk goed lorivoer dat verkrijgbaar is, en
tenminste twee keer per dag verstrekt wordt, met daarnaast fruit en groen, zal
een acceptabel voer voor deze vogels zijn.
De nestkasten voor de diadeemlori’s zijn L-vormig. In het tropische klimaat van
de Filipijnen komt het bijna niet voor dat jongen in het nest lijden aan
onderkoeling. De L-vormige nestkasten hebben een aantal voordelen boven de meer
conventionele nestkasten. Zo hebben L-vormige nestkasten een inwendige
luchtcirculatie en ventilatie, een groter bodemoppervlak, wat het reinigen
vergemakkelijkt, en zijn makkelijk toegankelijk bij nestkontrole en het
observeren van de opgroeiende jongen in het nest.
Het legsel van de diadeemlori bestaat uit 2 eieren, die in een tijdsbestek van
25 à 26 dagen worden uitgebroed. Handopfok was even succesvol als het door de
ouders groot brengen van de jongen. Het voor de handopfok gebruikte voer op de
Filipijnen is gebaseerd op de volgende formule:
30 ml E.D.F. (easy to digest formula)
20 ml papaya
10 ml banaan
5 ml ei (osterized)
10 ml gekookt gedistilleerd water
1 tablet Ground Apple jungle pillen
De jongen werden de eerste uren na het uitkomen niet gevoerd, om er zeker van
te zijn dat de meegekregen dooierzak volledig was opgebruikt. De eerste dagen
werden de jongen hoofdzakelijk met E.D.F. gevoerd en een melk oplossing om de
kropflora op gang te brengen, daarna werd het uitgebreid tot de hierboven
gegeven formule. Gedurende het groeiproces kregen de jongen het voer op een
temperatuur van 40 C, de temperatuur werd tijdens het voeren op pijl gehouden
en met een in het voer gedompelde thermometer gecontroleerd.
De gegevens die ik heb bijgehouden over het groeiverloop van twee jonge
diadeemlori’s, uitgebroed in een broedmachine, vind u hieronder. Ik moet wel
vermelden dat het gewicht bij het uitkomen waarschijnlijk lichter is dan bij
normale broed. De twee eieren waaruit de jongen resulteerde werden halverwege
de broedduur bij de oudervogels weggehaald omdat beide eieren ligt beschadigd
waren aan de schaal.
Eenmaal in de broedmachineruimte werden de eieren “gerepareerd” en in
de broedmachine geplaatst bij een hoge luchtvochtigheid voor de resterende
broedduur. De eieren hadden een groot deel van hun oorspronkelijke gewicht
verloren en de luchtkamer besloeg 50% van het ei, wat daardoor op het punt van
uitdrogen stond. Desondanks zijn beide jongen zonder problemen uitgekomen maar
hun gewicht was, zoals reeds vermeld, lichter als normaal het geval zou zijn.
Gegevens over de handopfokperiode zien er als volgt uit:
Gewicht bij uitkomst van de twee jongen is respectievelijk 5,78 gram en 6,13
gram. Het dons is oranje-achtig paars van kleur en verdeeld over het hele
lichaam en lichter naar onderen. De snavel en nagels zijn zwart. De ogen
begonnen na tien dagen open te gaan en na zestien dagen waren ze geheel open.
Vanaf de tiende dag begon zich een tweede donslaag te vormen, die op de
drieëntwintigste dag het hele lichaam bedekt had. De snavel en de teennagels
bleven tijdens de hele ontwikkeling van de jongen zwart. Pas later begon de
snavel de oranje kleur te vertonen zoals bij volwassen vogels.
De veren begonnen na achtentwintig dagen door te komen. Na dertig dagen
begonnen de vleugelveren door te komen en de kopbevedering na tweeëndertig
dagen en was direct rood van kleur. De grote vleugelveren kwamen na 34 dagen,
evenzo als de veren op het voorhoofd, borst, krop en op de onderbuik.
De jongen waren, in beide gevallen, na 77 dagen volledig bevederd en vlogen na
80 dagen. Het gewicht van de jongen werd tijdens de opgroeiperiode bijgehouden
op steeds dezelfde tijd, direkt na de eerste voeding aan het begin van de dag.
De diadeemlori is zonder twijfel een prachtige vogel en verdient een gezonde
toekomst in avicultuur. De populaties in het wild hebben dringend beschermende
maatregelen nodig om te kunnen overleven. Zeker zal hij onmiddellijk als CITES
1 vogel geclassificeerd moeten worden (red.: wat nu is gebeurd). De vogels die
nu in avicultuur voorkomen, zullen speciale aandacht en verzorging nodig hebben
om te voorkomen dat ze ook hier zullen verdwijnen. Er zal dus een goede
populatie gekweekt moeten worden. Gelukkig lijkt dit de goede kant op te gaan,
gezien de resultaten. Een aantal vogels vormen reeds paren en er worden steeds
vaker resultaten bereikt. Er is voor deze soort een internationaal stud-book
opgesteld door de International Loriinae Society. Veel mensen werken hier samen
en zijn van mening dat de toekomst er voor deze vogel, zeker in avicultuur,
hoopvol uit ziet.
Literatuur
FORSHAW, J.M., & W.T. COOPER (1989): Parrots of the World, third edition,
Melbourne
Door Roger G. Sweeney, Engeland.
Met toestemming overgenomen uit Lori Journaal.