De Groenstaartlori, (Lorius chlorocercus).
Algemeen
Binnen de familie van de Loriidae behoort de Groenstaartlori tot de subfamilie
van de eigenlijke Lori’s, Loriinae, welke volgens Wolter (1982) uit dertien
geslachten bestaat.
De Groenstaartlori behoort tot één van deze geslachten nl. tot het geslacht
“Lorius” (Breedstaartlori’s) en is daarmee één van de zes erkende
soorten. De “Yellow-Bibbed Lory”, zoals hij in het Engels heet, komt
maar in één vorm voor: er bestaan geen ondersoorten.
Nomenclatuur
Naast de beschrijving door Gould in 1856 volgde een identieke beschrijving van
de vogel als “Lorius” door Bonaparte in het zelfde jaar. Deze
beschrijving is echter niet geldig op basis van het prioriteitsbeginsel.
Reichenow (1881) geloofde dat de soortnaam “Domicella” prioriteit
bezat boven Lorius en deelde de Groenstaartlori dan ook bij dit soort in.
Pas in 1975 zorgde de onderzoekingen van Smith weer tot de toendertijd al
erkende indeling.
Etymologie van de naamgeving
De wetenschappelijke naam Lorius chlorocercus heeft de volgende samengestelde
betekenis:
Lorius:kleurrijke papagaai
Chlorós:groen
Kérkos:staart
Beschrijving
Buik, keel en rugbevering zijn diep rood, overgaand in roodzwart op het
onderste gedeelte van de rug. Een gele band verdeelt de rode borst en de
keelbevedering. De band wordt in de hals door een zwarte vlek begrensd. Ook de
kop, de nek en de teugels zijn zwart.
Naarmate de vogel ouder wordt kan de gele borstband in de overgangzône tussen
rood en geel worden onderbroken door enkele donkerbruine of zwarte veertjes.
De bovenpoten zijn donkerblauw, de vleugeldekveren groen en is afhankelijk van
de lichtinval middel tot donkergroen.
De ondervleugeldekveren zijn blauw, de vleugelboeg is zo lichtblauw dat het
bijna wit lijkt.
Aan de onderkant van de vleugel bevindt zich nog een rose/rode band.
De staartveren zijn aan de onderkant olijfkleurig geel. De bovenstaartdekveren
zijn rood met groene punten. De oogringen zijn onbevederd en zwart, de snavel
is orange/rood, de poten donkergrijs.
De geslachten zijn gelijk gekleurd. Jonge vogels zijn matter. De zwarte
halsvlekken en gele borstband zijn ook minder intensief aanwezig. De snavel is
bruin en de iris donkergekleurd.
Grootte en gewicht
De Groenstaartlori is ongeveer 27 tot 29 cm. Het gewicht hang af van het
geslacht, de leeftijd en voor het allerbelangrijkste de conditie van de vogel.
Hij varieert van 25 tot 160 gram voor volwassen exemplaren.
Verspreidingsgebied
Forshaw (1978 & 1989) en ook Pagel (1985) geven als verspreidingsgebied het
oostelijk gedeelte van de Salomonseilanden op, terwijl Rutgers (1966-70) en de
Grahl (1973) globaal de Salomonseilanden met uitzondering van Bougainville
opgeven.
Deze ten dele zeer verschillende opgaven zijn waarschijnlijk veroorzaakt door
een onduidelijke geografische of politieke positionering van de
Salomonseilanden.
De eigenlijke Salomonseilanden, welke politiek een zelfstandige republiek
vormen, bestaan uit zes hoofdeilanden welke tussen de 80 en 200 km. lang en 15
tot 50 km. breed zijn.
De hoofdstad Honiara ligt op Guadalcanal. Buiten de eilanden bestaat het uit
talrijke atollen en koraalriffen. De totale oppervlakte van de Salomonseilanden
is 28.896 km².
Het gebied binnen de Salomonseilanden waar de Groenstaartlori’s het meest
voorkomen zijn de eilanden Guadalcanal waar de grootste concentraties zijn
verder Malaita en San Cristobal en verder nog enkele kleinere eilanden.
Geologie
De Salomonseilanden zijn van vulkanische oorsprong en reeds in het begin van
het tertiair, ongeveer 60 miljoen jaar geleden, gevormd.
Zoals overal aan de rand van de Pacific zijn ook op de Salomonseilanden de
oerkrachten van de natuur tot op heden merkbaar in de vorm van aardbevingen en
vulkanische verschijnselen. De grotere eilanden zijn bergachtig, met als
hoogste punt de Mont Makarakombou van 2.744 m. De enige wat grotere kustvlakte
bevindt zich in het Noordoosten van Guadalcanal, waar ook de grootste en
mooiste lagune van de wereld te vinden is. De 150 km lange Morowa Lagune voor
het eiland Nieuw Georgia.
Klimaat
Het bergachtige karakter en de eilanden omringende oceaan bepalen het klimaat
in deze regio. Warme, vochtige lucht stijgt langs de berghellingen omhoog en
veroorzaken een
grote hoeveelheid neerslag in de vorm van regen.
De gemiddelde hoeveelheid neerslag schommelt tussen de 2.000 en 4.000 mm. per
jaar (McCoy 1986). Op sommige eilanden zelfs 8.000 mm. (De gemiddelde
neerslagwaarden in Europa liggen tussen 600 en 1.450 mm.).
De relatieve vochtigheid wisselt afhandelijk van de tijd van de dag en het
jaargetijde van 60 tot 90% (McCoy l.c.).
In het algemeen is het klimaat als tropisch te karakteriseren, terwijl er toch
geen extreem hoge temperaturen gemeten worden, omdat de koele zeewind de
temperatuur relatief stabiel houden. Tussen april en oktober heerst er een
Zuidoosten wind, die een snelheid van 30 knopen en meer bereikt. In deze tijd
kan het weer als aangenaam en droog genoemd worden.
Van november tot maart overheerst de Noordwesten wind, die de moesson aanvoert.
Gedurende deze maanden stijgen de temperaturen en dient met bijna permanente
regenval rekening gehouden te worden, die vergezeld kunnen gaan van cyclonen.
De constante hoge temperaturen (overdag tussen 26 en 33 en ’s nachts
ongeveer 5 lager) zorgen natuurlijk voor een overvloedige plantengroei.
Ook nu nog, ondanks de toenemende bosbouw en landbouwaktiviteiten, zijn de
eilanden overwegend met dicht tropisch oerwoud overdekt. De plantenwereld
bestaat uit tropisch regenwoud dat, naarmate de bergen hoger worden, overgaat
in bergwoud.
In deze wouden wordt het ebben- en ijzerhout gekapt dat bijna uitsluitend
geëxporteerd wordt naar Japan.
Habitat
De Groenstaartlori is geen cultuurvolger en hij komt dus zelden voor in
plantages, kultuurland en tuinen. Hij leeft bij voorkeur in de oorspronkelijke
begroeiing van het Berg- en Tropisch regenwoud. Cain en Galbraith (1956) melden
dat zij de Groenstaartlori overwegend in de kruinen van de primaire en
secundaire wouden hebben aangetroffen. Vooral op Guadalcanal is vastgesteld dat
de soort vaker in het heuvellandschap is te signaleren dan in het kustgebied.
Het meest geliefde gebied zijn de onderste regimen van de nevelwouden.
Deze waarnemingen kunnen door een tweede auteur bevestigd worden. Tijdens een
drieweeks verblijf op Guadalcanal in 1989 werd in het kustgebied niet één vogel
gesignaleerd. Bij navraag onder inwoners, leverde echter informatie dat ze ook
in het middengebergte voorkomen.
Voeding
Het basisvoedsel in de natuur bestaat uit stuifmeel, nektar, vruchten en verder
wat zaden. Forshaw meldt dat in de krop van twee exemplaren uit het Brits
museum voor Natuurhistorie rupsen en rode zaden zijn gevonden.
Bescherming
Zoals alle gewerfelde dieren is ook de Groenstaartlori beschermd. Export is
alleen toegestaan met een vergunning van het Ministerie van Bosbouw.
Door de inheemse bevolking wordt hij graag als huisdier gehouden.
Gedrag
De Groenstaartlori is een buitengewoon levendige en aktieve vogel welke aktief
maar op zijn hoede door de takken klautert. Het geluid van deze dieren is
beduidend zachter en aangenamer dan die van de Zwartkaplorilori.( Lorius lory
spp )
Ook heeft hij beslist talent om geluiden na te bootsen: er zijn vogels die 50
woorden duidelijk kunnen uitspreken.
In de warmere periode zoeken ze in de middaghitte een beschaduwde plaats op of
zelfs een koele plaats in de binnenste bladenkroon.
De tijd dat ze het aktiefst zijn ligt in de koelere morgen- en avonduren,
waarbij ze vaak de bodem opzoeken en druk bezig zijn met bladeren en takken.
Wanneer ze opgewonden zijn springen ze wippend met hun staart heen en weer en
tonen hun gele borstband.
Ze hebben duidelijk plezier in baden waarbij het niet zo ontaardt als bij de
Stellalori, Charmosyna p.goliathina.
Onderkomen
Onze dieren kregen we in 1988 in ons bezit op een leeftijd van circa 1 à 2
jaar. Zij werden gehuisvest in een binnenvolière van 2x1x2 meter met een
buitenren van 4x1x2 meter welke met takken en twijgen werd gestoffeerd.
Deze afmetingen zijn bijna ideaal voor deze dieren omdat ze de ruimte nodig
hebben.
De binnenkooi wordt verwarmd tot een constante temperatuur van 17 . De
uitvlieggaten zitten op een hoogte van 1.80 m., welke wegens het warmteverlies
weer dichtgemaakt zijn. De nieuwe gaten zijn aangebracht op 90 cm. hoogte wat
een besparing op de stookkosten opleverde van 500 DM.
Het luchtvochtigheidspercentage binnen ligt tussen 60 en 80%. Deze mag niet
onder de 60% komen en kort voordat de jongen het ei verlaten heeft moet hij 75%
zijn.
De achterwand van de binnenvolière bestaat uit breuksteen, de zij- en
buitenwanden uit kalksteen, het dak is van hout. De binnenvolière is
bepleisterd en met kunststofverf bewerkt in de verwachting dat dit afwasbaar
zou zijn.
Daar maakten de vogels snel een einde aan, ze hadden er het grootste plezier in
de verf in kleinere en grotere repen van de muur te trekken.
De bodembedekking bestaat uit onbehandelde houtspaanders, welke tussen 5 à 6
weken worden ververst.
De buitenvolière is met verbindingsstenen betegeld welke elke 2 à 4 weken met
water en een bezem worden schoongemaakt.
Kweek
Ongeveer na 1¼ jaar heb ik nestkasten opgehangen. 165 cm. hoog, 30 cm. breed en
30 cm. diep, welke tot 2/3 gedeelte met strooisel werd gevuld. De vogels keken
er niet naar om.
Dat veranderde volkomen in 1991: De kortspaander werden tot de ½ hoogte van de
nestkast leeggemaakt en 2 weken later was het eerste legsel, bestaande uit 2
eieren compleet, dat vast werd bebroed. Helaas was het legsel onbevrucht, het
werd na 30 dagen weggehaald.
Al 15 weken laten volgde het 2de legsel, weer onbevrucht, en zo ook het derde.
Het vierde was bevrucht, maar het werd kort voor het uitkomen verlaten. Toen
het eerste legsel in januari 1991 weer onbevrucht was, veranderde ik het
voedsel, in de hoop op betere resultaten.
Voer
Als voer gebruikte ik een Nederlands kant en klaar produkt dat verrijkt wordt
met A-E Mulsin 7 x per week, met Multi Bio-Weyx 5 x per week en 2 x per week
met D. Mulsin. Alle produkten zijn verkrijgbaar in de apotheek, D. Mulzin
alleen op voorschrift.
Dosering op 100 cc.
2 druppels Multi Bio Weyx – in
1 druppel A.E. Mulis
1 druppel D. Mulis.
Verder krijgen ze iedere dag Kolibrievoer, geweekte rozijnen of vijgen,
vruchten en bessen en ook nog kiemvoer.
Op 13 maart 1992 lag het eerste legsel na de voerverandering in de nestkast.
Een ei wordt 1½ week na het leggen uit het blok gehaald.
Het legsel
De legsels bestonden tot nu toe altijd uit 2 eieren. De grootte van het ei
bedroeg 32.0 x 22.0 mm.
Harrison en Holyoak (1970) geven voor twee legsels de volgende maten op: 30.0
(29.7, 30.03) x 23.9 mm. op of de hier waargenomen afwijking afhankelijk is van
de gevangenschap of dat het gaat om een normale afwijking kan niet vastgesteld
worden.
Overigens worden de nestkasten alleen om te broeden er niet als
slaapgelegenheid gebruikt.
Een volgende keer hoop ik op een succesvolle kweek in te kunnen gaan.
Door
Franz-Josef Engels & Hans-Dieter Philippen, Duitsland.
Met toestemming overgenomen uit Lory Journaal.