De Sulawesi of Celebes hangparkiet (Loriculus stigmatus).
Door Jos Hubers.
Beschrijving:
Lengte ca. 15 cm.. Dat betekent dat het een van de grotere soorten hangparkieten is. Blauwkroontjes, Loriculus galgulus, de meest gehouden hangparkieten, zijn duidelijk kleiner van formaat. Zoals op de foto te zien is zijn het overwegend groengekleurde vogeltjes. Bij het volwassen mannetje zijn het voorhoofd, kroon, de keel, vleugelboeg en stuit diep rood gekleurd. Het groen glanst wanneer de vogel in topconditie is. Achter in de hals, cq bovenrug zien we nog een duidelijke rode waas over het groen. De iris is bij de volwassen man geelwit van kleur. De snavel is zwart en de poten zijn lichtroze. Het vrouwtje is gelijk aan het mannetje maar mist normaal gesproken het rode voorhoofd en de rode kroon. Verder kan de stuit wat matter gekleurd zijn en is de iris niet geelwit maar grijsbruin gekleurd. Bij hangparkieten gebeurt het nog wel eens dat het vrouwtje op latere leeftijd ( dat kan al op tweejarige leeftijd) de kleuren van het mannetje krijgt. Dit houd in dat het vrouwtje ook een rood voorhoofd en kroon krijgt. Aangezien de iris wel de originele kleur behoudt zijn de geslachten op die manier nog wel te onderscheiden. Jonge vogels lijken op het vrouwtje maar net na het uitvliegen is de snavel nog hoornkleurig. Al spoedig krijgt deze een zwartbruine basis wat later doorkleurt tot geheel zwart. Het voorhoofd is groen en de rode delen zoals de stuit zijn matrood gekleurd, de keel is oranje. Het groen is matter dan bij volwassen de volwassen vogels. De poten zijn donker grijsbruin gekleurd.In tegenstelling tot de oudere literatuur worden er hedendaags geen ondersoorten meer van beschreven.
Verspreiding:
De Sulawesi hangparkiet komt voor, zoals de naam al zegt, op
Sulawesi, (voorheen Celebes geheten ) en diverse kleine eilanden namelijk:
Bangka, Lembeh, Manterawu, Toigan, Muna en Butung. Deze eilanden behoren bij
Indonesië. Deze hangparkiet komt daar samen met nog een soort voor en wel de
groene hangparkiet, Lorius excillis, ook wel de kleine Sulawesi hangparkiet
genoemd.
Status en habitat:
Ze komen wijd verspreid voor en zijn nog algemeen. Ook zien we ze zowel in
laaglandbos als in hoger gelegen bos. Ook in bosranden en licht gecultiveerd
landschap kan men ze tegenkomen. Normaal treffen we ze aan tot op een hoogte
van 1000 meter maar in zuid-Sulawesi zijn ze lokaal op een hoogte van 1640
meter gezien.
Gedrag:
In de vrije natuur wordt deze soort meestal alleen of in paren aangetroffen en
heel af en toe in groepjes. Door zijn rustige gedrag en groene kleur vallen
deze vogels niet erg op. Meestal ziet of hoort men de vogel pas wanneer hij
vliegt. Vaak rusten ze uit op de hoogste takjes. Ze bezoeken veelvuldig
bloemen, (ze eten onder andere kleine bloemen) enen bepaalde vruchtdragende
bomen. Soms blijken ze in bepaalde gebieden ook nomadische trekjes te vertonen.
In avicultuur is vooral hun baltsgedrag interessant te noemen. Hierbij wordt de
pupil van het mannetje zeer klein, zowel de rode stuitveren als de keelveertjes
worden opgezet. Het mannetje vliegt van het vrouwtje vandaan en keert dan
meteen weer terug waarbij het met kracht naar de plaats naast het vrouwtje
vliegt. Regelmatig probeert het mannetje het vrouwtje te verleiden door wat
voer aan te bieden. Dit gaat op de typische hangparkietenmanier. Het voer wordt
opgebraakt, vervolgens komt het mannetje met zijn snavel zeer dicht bij de
snavel van het vrouwtje. Je ziet dan een draadje voer die de snavelpunten op
kleine afstand met elkaar verbindt. De snavels omklemmen elkaar dus niet zoals
we van andere kromsnavels gewend zijn.
Voortplanting in het wild:
Een nest met twee jongen was gevonden in februari in zuid-Sulawesi. Het nest
was gesitueerd ongeveer 4 m. boven de grond in een oude boomstomp. In de
periode april-juni zijn er ook nog nesten gevonden in dichte bamboebegroeiing
aan de rand van tuinen. Vaak worden door de lokale bevolking volwassen vogels
van hun nesten gelicht om als huisdier te fungeren.
Kweekervaringen:
Mijn ervaringen strekken zich uit over een periode van 12 jaar. Deze zijn
gepaard gegaan met ups en downs, waarbij de laatste helaas toch wel de overhand
hebben gehad. In 1988 kocht ik voor de eerste keer vier Sulawesi hangparkieten.
Alle nog jonge vogels maar van die kwaliteit dat geen van deze vogels een lang
leven was beschoren. In het jaar daarop had ik weer een groepje kunnen kopen
die echter niet beter waren dan de eerste. Ze waren alle ernstig met wormen
besmet. Uiteindelijk hield ik een paartje over. Deze werden gehuisvest in een
kooi van 1,5 m. bij 0,5 m. bij 0,5 m.. Destijds had ik nog houten kooien die
niet al te gemakkelijk waren schoon te houden. Ze kregen een nestkast ter
beschikking met de volgende maten: 25 cm. lang, 15 cm. hoog en 15 cm. breed.
Het invlieggat had een doorsnede van ca. 4 cm.. In mei 1990 had het vrouwtje
ruime belangstelling voor de nestkast. Bij hangparkieten ligt dit anders dan
bij lori’s. De laatste gebruiken de nestkast ook om in te slapen terwijl
hangparkieten alleen interesse hebben wanneer ze daadwerkelijk broedrijp zijn.
Het duurde dan ook niet lang voordat het vrouwtje met leggen begon. Het werd
een legsel van drie eitjes. Deze kwamen alle drie uit na 20 dagen broeden. In
eerste instantie ringde ik de jongen met 4,0 mm ringen, daar heb ik toch nog
wel eens problemen mee gekregen. In die zin dat de ringen bij sommige vogels te
klein bleken. Later ben ik overgegaan op 4,5 mm ringen. Dit ringen kan men doen
op een leeftijd van circa 10 dagen. De eerste dagen groeiden de jongen niet zo
snel maar dat werd later al gauw ingehaald. Men ziet ze bij wijze van spreken
groeien. De ouders voerden de jongen dan ook uitzonderlijk goed. Het is bij
hangparkieten ook een algemeen beeld dat de jonge vogels hun kroppen tot
barstens toe vol hebben. Vanaf een leeftijd van circa drie weken hadden de
jongen de neigingen schijnaanvallen uit te voeren wanneer men bijvoorbeeld de
nestkast wilde verschonen. Dit moet men met zeer grote regelmaat doen. Op een
leeftijd van nog geen vijf weken vlogen de jongen uit. Ondanks een
leeftijdsverschil van vijf dagen tussen de nummer 1 en 3 vlogen ze met maar 1
dag verschil uit. Net boven de snavel waren nog niet alle veertjes volgroeid.
Opmerkelijk is dat de jongen vooral de eerste weken zeer schuw zijn. Alleen de
eerste twee nachten heb ik de jongen nog wel eens de nestkast in zien gaan. Wat
hierboven vermeld staat is wat ik zo de afgelopen jaren in het algemeen ervaren
heb met betrekking tot het grootbrengen van de jongen. Helaas zijn de
ervaringen er om heen lang niet altijd zo positief geweest. Die allereerst
kweek liep al meteen dramatisch af. Zoals eerder vermeld zijn de jongen
vlak na het uitvliegen zeer schuw. Bij het eerste broedsel in 1990 stierven de
jongen vlak nadat ik ze van de ouders had gescheiden. Ze waren zo schuw dat het
mij niet zou verbazen dat stress de belangrijkste oorzaak van hun dood is
geweest. Tegenwoordig laat ik de jongen langer bij de ouders en ze worden dan
ook na verloop van tijd rustiger. Helaas stierf enkele maanden later ook het
kweekpopje. Het duurde tot 1992 voordat de kweek een positievere wending
aannam. In dat jaar kocht ik twee nog niet uitgekleurde vogels wat later een
paartje bleek te zijn. Begin 1993 begon het vrouwtje de nestkast te
inspecteren. Binnen enkele weken was er een legsel van drie eitjes
geproduceerd. Van deze drie eitjes kwamen twee jongen uit waarvan er een later
overleed. Het overgebleven jong kleurde uit tot een vrouwtje die ik uitleende
aan Heinz Lolfing in Duitsland. Dit vrouwtje bleef maar een half jaar in leven.
De volgende ronde leverde ook maar weer een jong op die exact hetzelfde traject
volgde als de eerste. Inmiddels had Heinz ook nog een paar Sulawesi’s kunnen
bemachtigen en heb ik hem later nog aan enkele jonge vogels kunnen helpen. In
de loop van 1995 kweekte ik nog eens zes jongen, hiervan gingen een aantal naar
het Loro Parque en twee vrouwtjes naar Engeland om met twee mannetjes aldaar
paren te vormen. Met het bewuste paar kweekte ik totaal 9 jongen, waarna ik het
mannetje verloor. In 1996 kreeg ik de mogelijkheid om een bestand te kopen van
een collega-kweker. Ik heb toen drie paren bij elkaar gedaan in een volière van
drie meter lang en een meter breed en twee meter hoog. De successen waren
niet om over naar huis te schrijven. Zeer weinig jongen kwamen op stok. In 1997
besloot ik de paren weer apart te huisvesten. Inmiddels had ik vier paren die
echter nog niet echt van plan waren iets uit te voeren. In het hele jaar
kweekte ik maar een jong. Toen ik in 1998 de kans kreeg om enkele jonge aan te
kopen heb ik dat gedaan. Van mijn bestaande paren heb ik toen een paar
afgestaan. In 1998 en 1999 hebben drie paren geregeld gelegd. Een paar bleef
maar leggen, soms vond ik wel 8-9 eitjes in de nestkast. Broeden was er echter
niet bij. De andere paren hadden geregeld onbevruchte eitjes of beschadigden
ze. Gedurende de hele periode van 1997 tot aan het jaar 2000 had ik maar 1 jong
gekweekt. Ik begon het jaar 2000 met 4 paren en twee jonge vrouwtjes. Van een
van mijn vier paren had het vrouwtje een erg dikke onderbuik, deze overleed in
mei 2000. Ik heb toen een jong vrouwtje bij het mannetje geplaatst. Na een
maand kreeg het laatst genoemde vrouwtje belangstelling voor de nestkast. Het
resultaat waren drie eitjes waarvan twee uitkwamen. Deze werden voorbeeldig
grootgebracht. Toen de jongen nog geen dertig dagen oud waren had het vrouwtje
alweer een legsel van drie eitjes geproduceerd. De jongen van het eerste legsel
waren nog niet eens uitgevlogen wat waarschijnlijk de oorzaak was van het feit
dat de eerste twee eitjes afstierven. De twee jonge vogels liet ik bij de
ouders tot dat op een gegeven ogenblik het vrouwtje erg achter de twee
uitgevlogen jongen begon te jagen. Dit gebeurde nadat het bevruchte eitje was
uitgekomen. Toen dit laatste jong uitvloog begon het vrouwtje direct weer aan
een nieuw legsel waarna zij direct achter het jong begon te jagen. Dus veel
eerder dan bij de vorige twee jongen. Het jong kon amper zelf eten toen ik
gedwongen was het apart te zetten. Deze keer legde ze vier eitjes die alle
bevrucht bleken te zijn. Helaas is het jongste jong na vijf dagen overleden.
Een tweede paar legde ook drie eitjes dat resulteerde in drie jongen die in de
eerste week van november zijn uitgevlogen. Binnen een week na het uitvliegen
produceerde het vrouwtje wederom drie bevruchte eitjes. De jongen werden
niet bejaagd maar vlak voor dat de eitjes uit moesten komen heb ik ze apart
gezet. Ook deze keer kwamen alle drie eitjes uit. Inmiddels heeft het vrouwtje
dat alleen maar eitjes legde haar leven verbeterd. De laatste keer had ze een
legsel van vier eitjes waarvan twee bevrucht. Deze stierven helaas af maar het
geeft in ieder geval wel perspectief voor de toekomst. Nu heeft ze eind
november een legsel van drie eitjes geproduceerd. Hiervan kwam er een uit. Het
vierde paar heeft in dezelfde week drie eitjes gelegd waarvan twee bevrucht.
Helaas beschadigden de ouders beide bevruchte eitjes. Op 24 december 2000 begon
dit paar wederom aan een legsel. De voeding die ik geef bestaat uit Aves
lorinectar. Hiernaast geef ik ook gebroken gepelde haver en stukjes appel die
bestrooid zijn met fruitmix. Een kant en klaar poeder van Aves die ontwikkeld
is voor fruitetende vogels. Op zijn tijdverse takken zijn sterk aan te bevelen.
Ook vogelmuur wordt door een aantal vogels gegeten maar niet door alle. Ik hoop
dat de positieve ontwikkeling van het jaar 2000 zich doorzet. Ik heb inmiddels
wel besloten om een aantal jonge vogels aan te houden zodat ik hopelijk in
staat ben om een goede stam op te bouwen.