De Macleays vijgparkiet.

Broedresultaten met de Macleay’s Vijgparkiet, Cyclopsitta diopthalma macleayana.

Door Stan Sindel, Australië.
Met toestemming overgenomen uit Lori Journaal.

De Macleay’s vijgparkiet is een lid van een groep kleine parkieten bekend onder de naam dubbeloogvijgparkieten welke behoren tot het geslacht Cyclopsitta en de soort diopthalma.
Deze soort komt voor in geheel Nieuw-Guinea, de Aru-eilanden en het noordoosten van Australië. In het algemeen worden er acht ondersoorten onderscheiden waarvan er drie in Australië voorkomen.
Dit zijn achtereenvolgens:
De Marshall’s vijgparkiet, C.d. marshalli, welke voorkomt in regenwouden in het noordoosten van Cape York Peninsula.
De Macleay’s vijgparkiet, C.d. macleayana, welke voorkomt in en rond de regenwouden van noordoost Queensland vanaf Cooktown in het noorden tot het Cardwell district in het zuiden.
De Coxen’s vijgparkiet, C.d. coxeni, welke voorkomt in de regenwouden en de open bossen en landerijen van zuidoost Queensland en noordoost New South Wales, overal waar de juiste bomen als voedselbronnen zijn overgebleven.

Beschrijving
Australische vijgparkieten zijn kleine voornamelijk groengekleurde vogels met grote brede en krachtige snavels. Variaties van rode en blauwe vlekken op de kop bepalen de verschillen van de ondersoorten maar ook het uitgesproken geslachtelijke onderscheid. De Macleay’s vijgparkiet heeft een grote rode streep over de onderkant van de wang welke ontbreekt bij het iets grotere vrouwtje. Macleay’s vijgparkieten zijn niet zeldzaam in hun gespecialiseerde leefomgeving. Hoewel ze afhankelijk zijn van het regenwoud, wordt deze soort vaak waargenomen in de open bossen in de buurt maar ook in alleenstaande voedselbomen en verder in parken en tuinen. Mijn eigen waarnemingen in het veld zijn beperkt tot voorbijvliegende strepen wanneer paartjes of kleine groepjes mij passeerden of wanneer zij plotseling bewogen terwijl ze aan het eten waren aan de bosranden of langs een bospad. De vlucht is snel en direct en wanneer de vogels opgeschrikt worden vliegen ze snel omhoog tot boven de kroonlaag van het bos.
Tot 1973 had ik nog nooit een levend exemplaar van deze soort gezien, toen een vogelhandelaar uit Sydney mij een paar vogels aanbood waarvan ik dacht dat het een onvolwassen koppel Macleay’s vijgparkieten was. De een was groter dan de ander vooral wat zijn kop aangaat; deze grotere vogel bleek uiteindelijk een pop te zijn. De kleinere vogel die een paar maanden later de kleuren van een mannetje kreeg stierf in november 1989 in mijn volière op 17 jarige leeftijd. Ik geloof dat dit een record levensduur in avicultuur is voor deze soort.

Huisvesting
Na de quarantaine werd het bedoelde paar in een volledig overdekte en goed ommuurde volière ondergebracht met een betonnen vloer. De volière was alleen aan de voorkant open. De voorkant was tot 30 cm. van de bovenkant afgedicht om de voorste zitstok te beschutten. De volière welke 2,15 m. lang is, 90 cm. breed en twee meter hoog, is één van een lange rij volières gericht op het noorden met de opening aan een gang voor de verzorging. Deze manier van huisvesting is de meest succesvolle voor deze soort gebleken en in feite zijn al mijn vijgparkieten per koppel in hetzelfde volièrecomplex gehuisvest. Grotere volières kunnen gevaarlijk zijn voor zulke snel vliegende vogels vooral als ze plotseling opschrikken. De dichte beplanting van heesters kan dit probleem helpen oplossen maar bedenk dat vijgparkieten tropische vogels zijn en beschermd dienen te worden tegen ongunstige weersomstandigheden in een gematigd klimaat. Een kleine overdekte volière biedt een veilig onderkomen en voldoende beweging voor deze soort wanneer ze tenminste gevoerd worden met een afgewogen vetarm dieet.

Voeding
Van vijgparkieten is waargenomen dat ze zich voeden met de zaden van verschillende soorten inheemse vijgen, vruchten, bloemen, nectar, groente soorten en insektenlarven, maar vijgenzaden schijnt het hoofdbestanddeel van het voedsel te zijn. In gevangenschap zijn vijgparkieten voornamelijk zaadeters, terwijl ze ook een grote verscheidenheid van fruit en groenten opnemen. Overgewicht kan een probleem zijn voor deze soort, reden waarom vet en olierijke zaden zoals haver, zonnepitten en kanariezaad slechts beperkt en liefst niet mogen worden aangeboden. Droge zaden dienen slechts als toevoeging op het normale basisdieet. Voor vijgparkieten moet het droge zaad beperkt worden tot millet: ikzelf verstrek alleen Witte Franse millet. Het hoofdbestanddeel van het dieet voor een paar vijgparkieten voor een dag bestaat uit twee gedroogde vijgen, een afgestreken theelepel ontkiemde Witte Franse millet, ongeveer twintig ontkiemde zonnepitten, een kwart appel of iets dergelijks, en een stukje Madeira cake van 1 cm dik. De gedroogde vijgen dienen met kokend water van de schilfers ontdaan te worden en daarna gewassen om bacteriële en schimmelinfecties te voorkomen. Toevoegingen zoals peren, sinaasappelen, bananen, druiven, kersen, steenvruchten, bessen inclusief aardbeien, zwarte en blauwe bessen als ook groene erwten, bonen en diverse groenten mogen regelmatig verstrekt worden in kleine hoeveelheden als traktatie.
Verse inheemse vijgen worden meestal geweigerd omdat er nauwelijks zaad in is gevormd.
Individuele vijgparkieten hebben zo hun voorkeuren voor deze extra’s. Door mijn pogingen voedsel te vinden waardoor de Macleay’s vijgparkiet haar jongen groot kon brengen heb ik zachtvoer ontwikkeld dat als medium dient om vitamine, mineralen en sporenelementen aan het dieet te kunnen toevoegen. Het zachtvoer bestaat uit een basis van een kopje rijstemeel, een kopje babyrijst, een theelepel multivitamine met toegevoegde mineralen en een theelepel calcium. Het geheel wordt door elkaar gemengd en droog bewaard. Het wordt natgemaakt met lori-nectar tot een dikke romige massa en in de hoeveelheid van één dessertlepel per paar per dag aangeboden. Voor het broedseizoen begint, wordt dan per paar drie druppels Vitamine K1 in de vorm van Koagulon, en een hoeveelheid verpulverde zinktablet (Bio Zink), net genoeg om de kop van een lucifer te bedekken, aan toegevoegd. Deze laatste produkten worden toegevoegd op basis van de tekorten aan deze stoffen die zijn vastgesteld bij de grotere soort vijgparkieten (Psittaculirostris) welke in USA in avicultuur werden gehouden. Ik betwijfel of deze tekorten bij onze inheemse vijgparkieten voorkomen. Sommige soorten houden van dit zachtvoer terwijl anderen het negeren. Wanneer jongen worden grootgebracht, dient het proteïne gehalte verhoogd te worden door aan het zachtvoer een kopje eivoer toe te voegen. Andere voedingstoffen, bedoeld als een poging de juiste dieetbehoeften aan te bieden aan deze parkieten wanneer ze jongen grootbrengen, zijn geraspte kaas, verpulverde hondenkoekjes, hondenblikvoer en hardgekookte eieren. Het favoriete voer voor alle vijgparkieten die ik heb gehouden is zaad van gedroogde vijgen, als ik het zou toestaan zouden ze alleen van deze zaden leven, wat ik overigens afraad. Testen in Amerika hebben uitgewezen dat zaden van gedroogde vijgen een zeer laag proteïnegehalte hebben en een zeer lage voedingswaarde. Om die reden is het noodzakelijk andere zaden toe te voegen. Ik heb ontdekt dat het aanbieden van levend voer aan het dieet noodzakelijk is als er jongen gevoerd worden. Meelwormen worden gewaardeerd, termieten worden ook opgenomen, en andere soorten levend voer kunnen nog waardevol blijken. Het voeren van levend voer is gemakkelijk maar de vogels er toe brengen dat ze het eten kan uiterst moeilijk zijn. De vijgparkieten van Joe Forshaw werden gevoerd met een beperkt aantal meelwormen, toen zij een jong grootbrachten in 1978. (zie J.M. Forshaw 1981 Australian Parrots, tweede uitgave pag. 133). Er zijn ook een groot aantal waarnemingen in het wild van insektenlarven etende vijgparkieten. Er zijn pasgeleden in Queensland enkele broedsels geweest waarbij vliegvlugge of iets oudere jongen zijn grootgebracht in een vinkevoliére, waarbij zij vrij toegang hadden tot levend voer in de vorm van termieten, meelwormen en misschien ook muggen.
Ik heb 19 jaar lang vijgparkieten gehouden, en in de meeste seizoenen heb ik jongen op stok gekregen. Tot 1991 at niet één paar voldoende meelwormen, terwijl er voldoende verstrekt werd, om er de eigen jongen mee groot te brengen. Vroeger hadden uitgekomen jongen een onmerkbare groei en ze bleven slechts vijf dagen in leven. Een overgebleven exemplaar werd soms met succes met de hand grootgebracht. Sinds ik meer tijd heb en in de afgelopen jaren meer ervaring heb opgedaan met handopfoktechnieken is de hoeveelheid jongen vogels langzaam toegenomen. Vijgparkieten dienen regelmatig iedere drie of vier maanden ontwormd te worden door het middel direct in de krop te brengen met kropnaalden en een spuitje. Ik gebruik daarvoor of Panacur 2,5 in een dosis van 0.3 ml. of Nilverm in een dosis van 0,2 ml. per vogel. Ontworm vijgparkieten nooit op een hete dag.

Nestmaten
Waarnemingen van nestplaatsen in het wild hebben aangetoond dat deze soort er de voorkeur aan geeft een holte te graven in een verminderde boom, vaak in een berk waar een afgebroken tak of een knot een goed begin biedt. In gevangenschap zijn Maclay’s vijgparkieten gemakkelijk tevreden te stellen met een nestblok maar ze hebben de stimulering van het uitgraven van de nestholte nodig om het broeden te bevorderen. Vroeger gebruikte ik holle blokken van ongeveer 30 cm. lang met een diameter van 15 cm., maar ik vond ze onpraktisch. Nu gebruik ik nestkasten voor agapornissen, of horizontale of verticale uitvoeringen en ik vul de kasten tot de bovenkant van de ingang met natte fijne houtkrullen welke ik stevig aanstamp.
De nestblokken worden vier of vijf weken voor het broedseizoen klaargemaakt om de krullen goed te laten drogen voor het uitgraven van de nestholte begint. Wanneer het uitgraven is voltooid is het meestal gemakkelijk de nestkamer te bereiken via de wegneembare wand. De nestkasten zijn opgehangen aan de zijwand dicht tegen het dak van de volière met de ingang gericht op de andere muur. Ieder paar heeft de keus uit een horizontaal of een verticaal blok.

Eieren en de broedtijd
In de buurt van Sydney zijn Macleay’s vijgparkieten typische lentebroeders. Ik heb waargenomen dat eieren werden gelegd tussen 2 september en 12 november. Twee of drie witte, ovaalronde eieren, gelegd met een interval van twee soms drie dagen. Gedurende mijn eerste kweekjaren met deze soort was een legsel van twee eieren de gangbare norm. In 1991 bijvoorbeeld werden door vier paartjes twee legsels met twee, en vier legsels met drie eieren geproduceerd. In beide gevallen legden de poppen de legsels van twee eieren in de eerste ronde en de legsels met drie eieren in de tweede. Een tweede broedsel is normaal als het eerste legsel mislukt, of wanneer de jongen worden weggenomen voor de handopfok. De broedtijd begint normaal gesproken met het leggen van het tweede ei, maar in één geval werd pas drie dagen nadat het tweede ei was gelegd met broeden begonnen. Het popje broedt alleen; de meeste eieren komen na 20 dagen uit, hoewel ik in een enkel geval 21 dagen broedtijd heb opgetekend.

Uitkomen en ontwikkeling
Jonge Macleay’s vijgparkieten, komen uit het ei met grijswit dons, wat meer op de lagere gedeelte van de romp, meestal niet op de rug en wat spaarzaam op de kop. De ogen gaan open en de eerste penveren zijn zichtbaar op een leeftijd van 14 dagen. Na twintig dagen hebben ze een grijs tweede donskleed en de ontwikkeling van de vleugelveren is duidelijk zichtbaar. De 28e dag zijn de vogels half bevederd. Volledig bevederd zijn ze na 35 dagen. Ze vliegen op de 40e dag uit wat ongewoon laat is voor zo’n kleine parkiet. De jongen zien er, als ze het nest verlaten, precies zo uit als de pop, alleen hebben ze een bruine snavel. De geslachtskenmerken van de jonge Macleay’s vijgparkieten worden gewoonlijk pas zichtbaar in augustus van het jaar volgend op het uitvliegen op een leeftijd van ongeveer tien maanden, wanneer de eerste kale veertjes op wangstreek van de jonge mannetjes verschijnen. Het volledige volwassen verenkleed krijgen ze pas in februari daaropvolgend wanneer ze ongeveer 16 maanden oud zijn. Ik heb jonge poppen gehad van één jaar die bevruchte eieren hebben gelegd, en mannen van één jaar die nog onvolledig doorgekleurd waren, die zorgden voor bevruchte eieren die ook uitgekomen zijn.

Natuurbroed
Het succesvolle koppel legde hun eerste ei van het seizoen op 12-9-91 en het tweede op 14-9-91 waarna ze begonnen te broeden. Op 4 oktober kwam het eerste ei na 20 dagen uit en een dag later het tweede. Binnen een paar dagen was het duidelijk dat het paar de jongen te weinig voerden. Zij weigerden zachtvoer en meelwormen en ze voerden alleen gedroogde vijgenzaden, ontkiemde millet, een klein beetje gekiemde zonnebloem en appel. Vanuit mijn ervaring wist ik dat ze ten dode opgeschreven waren, reden waarom ze met de hand werden gevoerd.
Van een ander paar, dat ik met succes op zachtvoer had gezet kwamen twee weken later twee jongen uit. Het proteïnegehalte van het zachtvoer werd verhoogd en ik was ervan overtuigd dat dit paar hun jongen zou grootbrengen: zes dagen later waren beide jongen dood. Het eerste paar legde het eerste ei van het tweede legsel op 4-11-91 gevolgd door nog twee eieren op 7-11-91 en 9-11-91. Het broeden startte op de  dag voordat het tweede ei werd gelegd en de jongen kwamen op 26-11-91, 27-11-91 en 29-11-91 uit, telkens na 20 dagen broeden. Vooruitlopend op het uitkomen van dit legsel en rekening houdend met de  mislukking om hun vorige jongen groot te brengen, had ik termieten verzameld, in de hoop dat ze hun jongen daarmee zouden voeren. In de middag na het uitkomen werden een paar meelwormen en termieten aangeboden in een klein flesje. De voedingsplaats werd in de gaten gehouden door een kijkgat en laat in de middag werd ik beloond toen ik het mannetje een meelworm zag eten dat hij zijdelings door zijn snavel liet gaan terwijl hij even er op kauwde. Hij nam ook wat termieten, maar meelwormen waren duidelijk favoriet. In het begin at het mannetje vijftig meelwormen per dag welke hij aan het vrouwtje op het nest voerde. Langzamerhand nam dit aantal toe tot tweehonderd per dag tijdens het laatste gedeelte van de voedingsperiode. De meelwormen werden drie keer per dag gevoerd en de jongen waren twee weken oud voordat ik de pop er zelf één zag eten. Andere voedingsbestanddelen die onbeperkt werden aangeboden waren gekiemde zonnebloempitten en Franse witte millet, vier gedroogde vijgen (verhoogd van 2 naar 4), appel, zilverbiet, gedopte groene erwten, cake en het zachtvoer met het verhoogde proteïnegehalte waar bij vlagen van gegeten werd. De jongen werden drie keer per dag gecontroleerd en de duidelijke groei in vergelijking met de vorige kuikens was onmiddellijk zichtbaar, zij het dat het laatste jong langzamerhand achteruit ging. Op 23-12-91 werden de jongen ’s morgens gecontroleerd en tijdens de lunchtijd opnieuw en ze leken alle gezond, toen we ze laat in de middag opnieuw controleerden was het kleinste jong dood, 24 dagen oud. Het onderzoek suggereerde een bacteriële infectie, hoewel kweekonderzoek geen bacteriën opleverden. Als voorzorgsmaatregel werden de overige jongen gedurende vijf dagen twee keer per dag behandeld met 0,1 ml Clavulox, dat met een kropnaald en een spuitje direct in de krop werd gebracht. In minder dan geen tijd leken de jongen ziek. De twee overgebleven jongen bleven goed groeien en op 2-1-92 vloog er een uit, naar mijn mening te vroeg want het keerde terug in het nestblok. Stukjes struik werden opgehangen langs de achterwand en de met gaas voorziene voorkant van de volière om te voorkomen dat de pas uitgevlogen jongen zich zouden beschadigen, en tevens om ze een goede rustplaats te bieden. Op 5-1-92 vloog het eerste jong uit, gevolgd door de andere op 6-1-92. Beide vogels zagen er, toen we ze laat in de middag controleerden, goed uit. Zij zaten in een struikje aan de achterkant van de volière. De volgende morgen zaten de jongen nog steeds in het bosje, zonder dat ze een poging hadden gedaan om in het nest te slapen en ze zagen er nog goed uit. Later in de middag was het duidelijk dat het niet goed ging met de uitgevlogen jongen. Zij werden uitgevangen en we constateerden dat ze maar heel weinig voer in hun krop hadden. Ik wachtte tot het bijna donker was, in de hoop dat de ouders hen opnieuw zouden gaan voeren, maar dat gebeurde niet. Dus voerde ik de jongen mat een papje van Farex waaraan ik een paar druppels Penta-Vite had toegevoegd. Twee ml pap werd direct in de krop gebracht met een kropnaald. Ik was niet van plan de jongen te riskeren door ze zonder voer in hun krop de nacht door te laten komen. De volgende morgen zagen de jongen er goed uit. Het voedselaanbod van de vorige dagen werd gecontroleerd en ik merkte dat de opname van meelwormen met de helft was afgenomen, terwijl de ontkiemde zonnebloempitten en de millet in het geheel niet aangeraakt was. Het enige voer wat helemaal op was waren de gedroogde vijgen. Alle normale voedselproducten werden vervangen door verse en de gedroogde vijgen werden op zes per dag gebracht. In de namiddag waren alle vijgen op evenals de helft van de meelwormen, terwijl alle andere produkten nauwelijks aangeraakt waren. Hoewel de krop van de jongen meer voer bevatte dan de vorige middag werden ze toch bijgevoerd. De volgende morgen werd de partij gedroogde vijgen verhoogd naar 10 per dag en toen de jongen laat in de middag werden gecontroleerd zat er voldoende voer in hun krop. Deze dramatische verandering van het dieet door de ouders zo vlug na het uitvliegen zou de jongen hun leven hebben gekost als ik de voortgang niet zo direct had geobserveerd. Ik wil daarmee aantonen dat een onverwachte verandering in het voedselpatroon de oorzaak is geweest voor de waargenomen sterfte van jonge, door de ouders grootgebrachte Macleay’s vijgparkieten, vrij kort nadat ze uitgevlogen zijn. Mijn volgende probleem ontstond vijf weken na het uitvliegen. Normaal gesproken haal ik de jongen van kleine parkietachtigen drie of vier weken na het uitvliegen bij hun ouders weg, tenzij ik gedwongen word iets anders te doen. De vijgparkietenouders waren tot bijna vijf weken nadat ze het nest hadden verlaten verdraagzaam voor hun jongen geweest. Maar toen nam ik bij de pop een lichte agressie waar. Toen de jongen twee weken zelfstandig aten besloot ik ze weg te halen. De jongen werden in een kooi geplaatst van 1,20 m lang, 0,60 cm hoog en 60 cm diep, om ze gemakkelijk waar te nemen. Op de eerste dag aten ze prima en alles ging goed. De volgende middag voelde ook dat ze onvoldoende gegeten hadden, maar ze zagen er nog steeds goed uit en daarom deed ik niets. Ook de volgende morgen zagen ze er nog goed uit en deed ik niets. Ik wist niet wat ik moest doen, ik wist zeker dat ze honger leden, en daarom nam ik een gok. Opnieuw voerde ik ze met  Farex, dit keer met een toevoeging van glucose, en ik plaatste ze terug in de volière bij hun ouders. Ze voelden zich onmiddellijk thuis en alles was hetzelfde als daarvoor inclusief het licht agressieve gedrag van de ouders. Twee weken later heb ik de jongen in een soortgelijke volière geplaatst als waarin ze grootgebracht zijn. Ook daar voelden zij zich thuis en sindsdien heb ik niet meer naar ze om hoeven te kijken.

Samenvatting van de belangrijkste aspecten om te broeden

a) Controleer het dieet op olie en vethoudende grondstoffen en     vermijd zwaarlijvigheid.
b) Zorg ervoor dat alle vogels een beetje insectenvoer eten.
c) Bied grote hoeveelheden meelwormen of termieten aan ouders      met jongen.
d) Stel de dieetwisseling van de ouders vast na het uitvliegen     van de jongen en vermijd door daar op in te spelen het          verhongeren van de jongen. Verhoog het aanbod van gedroogde     vijgen
e) Observeer de jongen van dichtbij als ze bij hun ouders          worden weggehaald, ze kunnen ophouden met eten.

Verwijzingen
Forshaw, J.M.(1981): “Australian Parrots” uitgave Landsdowne Edition Melbourne
Forshaw J.M.(1989): Parrots of the World, derde uitgave, Landsdowne Edition en Weldon Publishing Willoughby.

error: Content is protected !!