Afkomstig van de eilanden in de geelvinkbaai, te weten Korrido en Biak Voor degene die deze prachtige ondersoort van de Groenneklori niet kennen een korte omschrijving. Als je deze vogel voor de eerste keer ziet dan valt vooral de brede gele nekband op welke de complete achternek bedekt. De borststrepen zijn in vergelijking met de groennek zeer breed, en sommige vogels hebben hierdoor bijna een donkerblauwe borst. Verder een diepe blauwzwarte buik en een compacte robuuste lichaamsbouw. Deze soort behoort tot één van de mooiste ondersoorten van de Trichoglossus haematodus familie. Een foto maakt verdere beschrijving overbodig. De status in de vrije natuur is altijd vrij onbekend geweest en in de literatuur wordt hierover weinig of niets vermeld. Tijdens mijn verblijf op het eiland Biak in 1994 heb ik deze vogel niet aangetroffen. Andere liefhebbers zoals Thomas Arnt en Wilfried Bauer uit Duitsland hebben in de jaren 90 ook slecht een glimp gezien van deze ondersoort. Dit wil overigens niet zeggen dat deze vogels zeldzaam zijn, hiervoor is meer onderzoek nodig. Wat wel opvalt is dat rosenberglori´s altijd in kleine groepjes zijn geëxporteerd en hierdoor onbekend is bij vele loriliefhebbers. Alleen Europa, Amerika en Zuid Afrika hebben hiervan wat geprofiteerd. Een ander nadeel is dat hierdoor weinig bloedlijnen zijn. Sinds het begin van de jaren 90´ bevolken meerdere paren mijn volières en nog steeds beleef ik veel plezier aan deze vogels. Inmiddels is er een tweede generatie eigenkweek vogels als koppels gevormd voor de toekomstige kweek. De kweek is niet moeilijk en vergelijkbaar met de normale groennekken. Geslachtonderscheiding is voor onervaren liefhebbers alleen mogelijk door DNA of Endoscopie en aanbevolen indien men een paar wilt aanschaften. Ervaren liefhebbers kunnen oudere vogels onderscheiden doordat de man grovere kop heeft en de pop fijner. Bij sommige koppels kun je de jongen vaak goed onderscheiden doordat je de ouders kent. Het goed klikken van een koppel is wel belangrijk, als dit niet het geval is zal het meestal lang duren alvorens men wil tot broeden overgaan. Wel heb ik de indruk dat rosenberglori´s ouder zijn dan groennekken alvorens een succesvolle kweek wordt bereikt, we hebben dus iets meer geduld nodig. Om de geslachtrijpheid te bevorderen kan men de vogels in een verwarmde volière plaatsen hetgeen tevens in de winter raadzaam is om problemen met het broeden te voorkomen. Een originele nestkast is doorgaans voldoende (20 cm x 20cm x hoog 40 cm, inwendig vlieggat doorsnede 6 cm.) Voor een betere alternatief zou men een diagonale nestkast of L L-vormige nestkast kunnen kiezen. De bodem kan men bedekken met normale houtkrullen. Jonge koppels vervuilen het nest soms zodat met dit moet vervangen. Het broedrijp worden merkt men op door dat de man en pop meer alarmkreten en geluiden maken als men in de buurt van de nestkast komt. Ook graven ze dan beiden in de krullen en verblijven overdag op het nest. Men kan dan wat dikke twijgen aanbrengen in de nestkast zodat het knagen hieraan door beiden vogels zorgt voor een goede band voor het broeden. Meestal met wat geluk zijn er dan eieren binnen een tijdsspannen van een week tot een maand. De eerste keren kan het voorkomen dat er onbevruchte eieren zijn, laat het koppel dan gewoon minimaal hun tijd uitzitten of geef ze andere eieren van een soort die bijvoorbeeld plukt zodat men tevens weet wat de toekomst brengt. Dit doet men alleen natuurlijk als het koppel goed broedt en dat de broedduur niet wordt overschreden. De eieren zijn wit en ovaal afmetingen: meestal 21 x 30 mm. Aantal 2 soms 3. Het derde ei wordt meestal na het verongelukken van het 1e ei of 2e ei in een vroeg stadium (legperiode) gelegd als compensatie. Met een interval van twee dagen, legt de pop haar eieren. Na 23- 26 dagen komen de jongen uit. Soms binnen 2 uren na het aanpikken tot uiterlijk 2 dagen. Op de dag van uitkomen verblijft de man vaak ook op het nest, hieraan kon ik vaak zien dat een van de jongen geboren was. Ook namen de ouders dan minder voedsel op. Dit gebeurd tijdens de broedtijd sowieso de pop verliest tijdens het broeden gewicht. Hoewel tussen het leggen van de eieren 1 a 2 dagen zitten komt het tweede jong toch bijna altijd daags na het eerste jong uit. De jongen wegen 5 gram en hebben een witgrijze donsharen. Na 7-8 dagen gaan de ogen open en nader het tijdstip waarop de jongen geringd kunnen worden, meestal binnen een week nadat de ogen geopend zijn. 8-15 dagen. Dat lijkt een grote spreiding maar hangt helemaal af van het soort voer (eiwit gehalte) en de volière temperatuur. De ringmaat is 6 mm. Maar in het geval men te laat is kan men ook een 7 mm. ring gebruiken. Als men geringd heeft kan men het beste niet meteen de nestkast verschonen. Als dit moet gebeuren kan men dit beter daags erna doen. Zelf verschoon ik de nestkast pas na 15 dagen omdat men in het begin van de opfokfase geen overmatige vuile nesten heeft. Indien het nest verschoond is moet men de jongen in dezelfde hoek van de nestkast terug plaatsen. Tevens kan men het beste maar 1 nestkast te gelijk schoonmaken, anders moet men tussendoor ontsmetten (schoonmaakspullen en handen) om horizontale ziekte overdracht te voorkomen. De meeste jongen gaan dood tussen de 4 a 5 weken vlak voordat zijn volledig bevederd zijn. Dit heeft verschillend oorzaken, te weten: vuile warme nesten welke bacteriën stimuleren te groeien en jongen te besmetten. Plukken in combinatie met vuile natte nesten hierdoor onderkoeling. Slecht voeren van de ouders vaak in combinatie met het plukken. Meer keren per dag voeren zodat de ouders gestimuleerd worden. Ik moet wel opmerken dat rosenberglori´s vaak behoorlijke plukkers zijn, alleen de eerste keren dat het paar kuikens heeft kan dit meevallen. Het ouder worden brengt steeds meer problemen mee wat het plukken betreft. Enkele maatregelen zijn o.a. 1. Licht in de nestkast. 2. Deksel eraf en nestkast op de grond. 3. Grof gaas tussen jongen en ouders plaatsen in combinatie met licht (vind ik het beste, jongen wel 4 weken oud). Dit alles moet men dan wel goed in de gaten houden om bij het bijvoorbeeld stoppen met voeren in te grijpen. Knaagtakken aanbrengen binnen en buiten de nestkast kan wat verlichting geven voor de jongen. Tevens kan het helpen de nestkast tijdig te voorzien van nieuwe krullen zodat de jongen niet op nat nestmateriaal zitten hetgeen plukken kan bevorderen. Punt 3 vind ik het beste werken, alhoewel ik me kan voorstellen dat men hierdoor de hobby minder leuk vindt. De jongen moeten vlak voor het uitvliegen in een aparte kistkooi worden geplaatst. Doet dit men niet dan zullen de ouders onder methode 3 de jongen weer onmiddellijk plukken. De jongen eten vrijwel na een dag zelf. Tenslotte kan men nog altijd de vogels met de hand groot brengen. De leeftijd dat dit moet gebeuren licht rond de 3-4 weken. In deze fase beginnen de ouders immers te plukken. Het voeren dient dan 4x per dag te gebeuren. Dat dit erg veel tijd kost is bekend. Na 6 weken als de jongen volledig bevederd zijn kunnen ze gemakkelijk worden aangeleerd om warme loripap te eten. Op moment dat de jongen zelfstandig worden kunnen ze het beste met leeftijd genoten in een vluchtje worden geplaatst. Dit heeft grote voordelen voor de ontwikkeling van de jongen. Het spelen en sociaal omgaan met andere vogels doet het met de hand grootbrengen snel vergeten. De handopgefokte jongen zullen wel wat tammer blijven dan hun leeftijd genoten welke onder normale omstandigheden zijn uitgevlogen. Echter mijn ervaring is dat deze vogels voor de kweek uitstekend broeden. Een klein nadeel is dat zij wel erg agressief tegen hun verzorgers kunnen reageren als zij weer eieren en jongen hebben. Het broeden van meerdere koppels heeft veel voordelen ten opzichte van slechts 1 paar van dezelfde soort. Buiten het onverwant maken voor de verkoop kan men profiteren van het doorschuiven van jongen van koppels die slecht voeren of plukken. Bovendien leert je snel de specifieke soortkenmerken van de vogels en kan er met deze ervaring gemakkelijker problemen worden onderkent en mogelijk opgelost. Terug kijkende op de laatste 10 jaren Rosenberglori´s moet je de conclusie trekken dat er nog geen stabiele vestiging in Europa, Amerika of Zuid Afrika bestaat. Dit ligt overigens niet aan de kwekers van de laatste 10 jaar. In Nederland zoals ik dit nauwkeurig kan overzien zijn met 6 koppels totaal (2 kwekers) ongeveer 80 jongen gekweekt en verspreid over het Europese continent. Zelf schat ik het aantal in Europa op ongeveer tussen de 60 tot 100. Wel is er vooruitgang sinds de introductie van deze mooie ondersoort maar waakzaamheid blijft geboden opdat deze niet verloren gaat in de avicultuur.