Drie leden uit het geslacht Trichoglossus.
Trevor
Buckell, Engeland.
Met toestemming overgenomen uit Lory Journaal.
De Indonesische provincie Nusa Tenggara Timur omvat de eilanden
Bali, Lombok en Sumbawa.
Dit is het verspreidingsgebied van 2 Lori-soorten, die beiden tot de
Trichoglossus-familie behoren. Deze familienaam zegt al iets over het type
vogel dat er voorkomt: ’tricho’ betekent namelijk; ‘borstel’ en ‘glossus’ staat
voor ’tong’; het gaat hier dus om papegaaien met een borstelachtige tong.
Ze komen voor in 2 varianten: de Trichoglossus heamotodus mitchellii uit Bali
en Lombok en de Trichoglossus heamotodus forsteni- uit Sumbawa. De vogels zijn
beter bekend onder de naam Mitchell en Forstenlori’s. Opvallend zijn de
verschillen in uiterlijk en gedrag tussen de 2 ondersoorten die zijn te vinden
in het meest westelijke gedeelte van het woongebied van de lori. Verder
westwaarts komt voor wat betreft de nektar-etende parkieten alleen de
hangparkiet voor op het Indiase subcontinent.
De Mitchellori heeft een donkergrijs-bruine kop met grijs-groene strepen op de
wangen. Het is opmerkelijk dat de strepen bij vrijwel alle
Trichoglossus-soorten voorkomen; gewoonlijk in donkerblauwe en lichtblauwe
tinten. De kleur van de nek is geel-groen, de vleugels en staart zijn groen. De
borst is rood van kleur en steekt fel af tegen de donkerblauwe onderbuik. Mijn
ervaring leert dat bij bepaalde jongen de kleur van de onderbuik groen is tot
de eerste rui. De bek is dan donkerbruin tot zwart van kleur; dit verandert in
oranje als de vogels geheel volgroeid zijn.
De borst van het vrouwtje is bedekt met een groot aantal gele veren en heeft
een lichtrode tint. Dit in tegenstelling tot het mannetje wiens borst een
heldere, donkerrode kleur heeft.
Het is niet moeilijk om koppels te onderscheiden en na nauwkeurige observatie
is het geslacht snel vast te stellen.
Deze 23cm. lange vogel is één van de weinige lori’s die visueel kan worden
gesexed.
Hoewel Sumbawa slechts op kleine afstand ligt van Lombok is het uiterlijk van
de Forstenlori enigszins verschillend. De kop is namelijk paars-blauw van kleur
met violetgetinte strepen. Bij de jongen verschijnt deze violette tint pas na
het verliezen van het donskleed. De kleur van de borst van het mannetje en
vrouwtje van de Forstenlori zijn vrijwel identiek. In het algemeen is deze
echter feller rood dan de borst van de Mitchellori.
Er schijnen geen gegevens te bestaan omtrent het broeden in de wilde natuur.
Zodoende kan ik mij wat dit betreft slechts baseren op mijn eigen ervaringen
met het kweken in gevangenschap.
Zoals gebruikelijk is bij de lori’s, werden er bij elk legsel 2 eieren gelegd.
De broedperiode bedroeg 25 dagen. Mijn Forstenlori’s maakten gebruik van een
schuin aflopende nestkast waarvan de bodem was bedekt met grote stukken mos. De
Mitchells gaven de
voorkeur aan een normale, rechtopstaande nestkast. Beide kastjes hadden een
bodemoppervlak van 15cm².
De jongen werden geboren met een zeer licht, wit donskleedje. Na grofweg 20
dagen gingen de ogen open. Ze bleven in het nest ge-
durende ongeveer 70 dagen. Op het moment dat de forsteni het nest verlieten,
waren zij, in vergelijking met het ouderpaar, nogal dof van kleur.
Recente informatie omtrent de populatiegrootte is niet voorhanden. Ik kan
hierover dan ook slechts 2 algemene opmerkingen maken.
Het is zeer waarschijnlijk dat het voortbestaan van de T.h. mitchellii op de
langere termijn in gevaar zal komen als gevolg van de groeiende
toeristenindustrie op Sumbawa. Daarnaast zal de T.h. forsteni in de nabije
toekomst sterk te lijden hebben onder de toenemende ontbossing op Sumbawa.
In de Flores-zee, tussen de eilanden Celebes en Flores, ligt een atol bestaande
uit een aantal zeer kleine eilandjes. Deze eilandengroep vormt het biotoop van
een uitzonderlijk mooi en opvallend exemplaar uit de lori-familie : de
Stresemani-lori.
Vanwege het solitaire karakter van de eilanden is er nauwelijks iets bekend
over de groote van de populatie. Zeker is echter dat deze soort alleen daar
voorkomt, dus het zal zeer waarschijnlijk om geringe aantallen gaan.
Met zijn lengte van 27cm. is de stresemani groter dan de mitchellii en de
forsteni. Zoals bij de meeste lorisoorten heeft ook de Stresemani-lori een
groen halskraagje, een donkerblauwe kop en lichtblauwe strepen. Het meest
opvallende verschil echter is de oranje borst die bij geen van de andere
lorisoorten voorkomt.
Nu rijst de vraag welke van de andere Trichoglossus ooit in het verleden naar
de Kaloatua-eilanden is gevlogen. Naar mijn mening is het aantal mogelijkheden
beperkt. Slechts 5 andere exemplaren hebben namelijk eveneens een blauw-zwarte
onderbuik (bij de meeste Trichoglossus-lories is dit groen). Vier van hen
komen, naar mijn mening, niet in aanmerking en wel om de volgende redenen.
De T.h. moluccanus is afkomstig uit Australië, de afstand zou dus te groot
zijn. Dit geldt ook voor de T.h. nigrogularis die op de te ver weg gelegen
Aru-eilanden voorkomt en bovendien donkere
strepen op de borst vertoont. Hetzelfde geldt voor de T.h. rosenbergii uit Biak
ten noorden van Nieuw-Guinea die eveneens een brede, gele halskraag heeft. Dit
geldt niet voor de T.h. mitchellii. Bij deze vogel ontbreken echter de blauwe
strepen op de kop.
Zodoende blijft alleen de T.h. forsteni over als mogelijke ‘volle neef’.
Zoals eerder vermeld komt de Forsten-lori uit Sumbawa: dit zou daarom een goed
uitgangspunt kunnen zijn. Echter, deze conclusie is voor mij niet geheel bevredigend.
Achter in de nek, boven het halskraagje, gaat de donkerblauwe kleur van de kop
namelijk geleidelijk over in geel-groen met groene strepen. Deze
kleurschakering
komt op deze wijze alleen voor bij de T.h.-soorten met gele borst: capistratus,
flavotectus en fortis. Deze exemplaren zijn echter alleen te vinden op en rond
Timor en de afstand tot dit eiland is dus te groot.
Gemakshalve zou men kunnen beweren dat het antwoord op deze vraag ligt in het
mengen van 2 kleursoorten : die van de rode forsteni uit Sumbawa en het gele
exemplaar uit Timor. Dit zou resulteren in een vogel met oranje borst : de
Stresemani-lori. Dit is echter naar mijn mening een al te gemakkelijke
oplossing.
Ondanks de grote omvang van de Trichoglossus-familie bestaat tussen het
baltsgedrag van de verschillende lori’s nauwelijks enig verschil. Binnen de
familie verschilt dit gedrag natuurlijk wel van soort tot soort, zoals
bijvoorbeeld het geval is tussen de Trichoglossus en de Eos.
De Trichoglossus trekt de aandacht door veel te buigen, te sissen en te
schommelen. Dit schommelen doet zich vooral voor wanneer het paar dicht bij
elkaar op de stok zit. Het mannetje strekt zich dan ver uit op zijn poten en
leunt ver voorover naar het vrouwtje. Dit gaat gepaard met luid gesis. Het sissen
en ronddraaien van de nek vindt eveneens plaats in de vorm van een soort
herenigingsritueel, zelfs als de vogels slechts een korte tijd van elkaar
verwijderd zijn geweest. Ook het klapperen met de snavel kan onderdeel zijn van
dit gedrag. Dit heb ik ooit opgemerkt bij de T.h. mitchellii en de T.h.
forsteni maar nooit bij de T.h. stresemani.
Gewoonlijk vindt na deze balts de copulatie plaats. Het mannetje klimt dan aan
één kant op het vrouwtje en gaat aan de andere kant er weer af. Normaliter
herhaalt deze ceremonie zich enkele keren voordat de copulatie is voltooid; het
kan echter ook een langere tijd duren. Mijn ervaring is dat de in gevangenschap
gevormde paren goede kweekresultaten leveren.