De Emeraldlori, (Neopsittacus pullicauda).
door Jos Hubers.
Nog steeds vind ik de emeraldlori een van de liefste lorisoorten. Liefhebbers die deze soort voor het eerst zien willen ze nog wel eens met de Musschenbroeklori, (Neopsittacus musschenbroekii), verwarren. De afgelopen jaren zijn ze regelmatig gekweekt maar desondanks nog lang niet algemeen te noemen. Ze worden nog steeds sporadisch aangeboden. Of het ooit een algemene soort zal worden is voor mij een grote vraag en schat ik dan ook als onwaarschijnlijk in. De punten waarom het een ideale lorisoort is, vooral voor diegene die zich meer op de kleine soorten willen toeleggen, zijn ten opzichte van mijn vorige artikel over deze soort ongewijzigd gebleven. Even een opsomming: Naast loripap eten ze ook zaden waardoor hun ontlasting uiteraard wat minder dun is en ze deze niet zo ver weg “spuiten”.
Ook eten ze maar
heel weinig ten opzichte van vergelijkbare (wat betreft formaat) soorten, zoals
kleine Charmosyna’s, bijvoorbeeld de roodflanklori (Charmosyna p. placentis).
Hun verblijf blijft dan ook heel lang schoon, ze knagen weinig, dit in tegenstelling
tot de Musschenbroeklori. Aangezien ze klein zijn, kunnen ze eventueel ook in
ruime kistkooien gehouden worden. Dat wil geenszins zeggen dat de vogels een
ruime volière niet zouden prefereren. Het zijn sterke vogels die wel wat koude
kunnen verdragen. Met een verwarmd binnenverblijf met daaraan een
buitenverblijf is het geen probleem voor de vogels om ook in de winter de
buitenvolière op te zoeken. Bij lichte vorst zien we dan ook dat de vogels toch
regelmatig de buitenvolière opzoeken. Vogels die zo gehouden worden, zijn over
het algemeen ijzersterk en blijven normaal gesproken in goede conditie. De
jonge vogels blijven na het uitvliegen doorgaans erg rustig en het kan dan maar
zo gebeuren dat ze op de hand van de verzorger plaats nemen of uit de hand komen
eten.
Beschrijving en taxonomie:
De foto laat zien hoe de emeraldlori eruit ziet. Er is maar een soort (tevens
de enige andere uit het geslacht Neopsittacus), die er sterk op lijkt. Het
onderscheid in formaat is wel het duidelijkste verschil op het eerste gezicht.
De Musschenbroeklori is met een lengte van ongeveer 22 tot 23 cm. duidelijk
groter dan de emeraldlori met zijn 18 cm. De emeraldlori weegt ongeveer 35
gram. Kleurverschillen zijn vooral te vinden aan de voorzijde, dus borst en
buik. De Musschenbroeklori heeft een meer onderbroken oranjerode voorzijde. Bij
de emeraldlori is de voorzijde bijna geheel oranjerood. De snavelkleur van de
Musschenbroek is geel terwijl die van zijn kleine neef meer oranje getint is.
Jonge vogels lijken, zoals bij de meeste lori’s na het uitvliegen al direct op
hun ouders. De snavel is echter donkerbruin gekleurd en de voorzijde
onderbroken door groene veren. De oranjerode kleur is valer. Verder hebben de
jongen een gelig masker wat later minder duidelijk wordt.Er zijn van deze soort
drie ondersoorten te onderscheiden. Hiervan wordt er een gehouden.
De volgende ondersoorten zijn bekend: de nominaatvorm,Neopsittacus .
pullicauda. Deze is gelijk aan diegene die hierbij afgebeeld is, echter de
voorzijde is geheel oranjerood. De nominaatvorm komt voor in de bergen van
Zuid-Oost Nieuw-Guinea, westwaarts tot aan het Sepigebied. Neopsittacus p.
alpinus, de meeste vogels van dit ras hebben in verhouding een lichter
gekleurde oranjerode borsttekening. De buik is dus wat donkerder gekleurd. Bij
de ene vogel is dat wat duidelijker te zien dan bij de andere. Foto’s geven dat
verschil meest door belichtingsverschillen, ook niet altijd duidelijk weer. Dit
rasheeft zijn domicilie in het sneeuwgebergte in het westen van Irian Yaja
verder oostwaarts tot aan de Fly rivier. Neopsittacus p. socialis, Bij dit ras
zijn de kop en rug donkerder en zouden mogelijk de streepjes op de wangen meer
oranje gekleurd zijn. Dit ras vindt men in het Herzoggebergte en de
berggebieden van het Huonschiereiland, (oostelijk Nieuw-Guinea). In avicultuur
wordt alleen de ondersoort Neopsittacus p. alpinus gehouden omdat alleen dit
ras uit dat deel van Nieuw-Guinea komt waaruit vogels zijn ingevoerd.
Verspreidingen biotoop en overige
gegevens:
Emeraldlori’s zijn alleen met succes te vinden op Nieuw-Guinea.
Daar moet men zoeken in de randgebieden van de hogere bergwouden die als een
ruggengraat over Nieuw-Guinea ligt. Gemiddeld worden ze gesignaleerd op hoogten
tussen de 2300 en 3700 meter. Op de lagere hoogten worden ze ook wel samen met
hun familieleden de Musschenbroeklori’s gesignaleerd. De Emeraldlori komt dus
normaal gesproken op grotere hoogten voor dab de Musschenbroekslori. Over deze
soort is verder maar heel weinig bekend. Men schrijft dat ze meestal
paarsgewijs of in kleinere groepjes tot zo’s 30 vogels (in voedselbomen)
voorkomen. Ze leven voornamelijk van pollen, nectar, bloemen, fruit , insecten
en zaden. Ze zijn minder afhankelijk van zaden dan de Musschenbroeklori”s. Ze
laten zich niet gauw verdrijven in gebieden waar ook mensen zijn gaan wonen en
passen zich dus gemakkelijk aan. In het grootste deel van hun
verspreidingsgebied zijn ze algemeen. Naar het schijnt zijn emeraldlori’s niet
een van de schuwste soorten. Verder dan dat men 2 eitjes in een hol van een
boom gevonden heeft, is er weinig bekend over hun voortplanting in de vrije
natuur.
Praktijkervaringen:
Inmiddels is het alweer 15 jaar geleden dat ik mijn eerste emeraldlori’s
aankocht. Sindsdien heb ik ze met afwisselend succes gekweekt. De eerste jongen
kweekte ik pas nadat ik deze soort bijna vier jaar in mijn bezit had. Het
eerste paartje plaatste ik destijds in een kooi van 1,50 lang, 50 cm. diep en
50 cm. hoog. Beter is het om ze wat meer ruimte te geven. Het zijn erg lichte
vogeltjes die graag wat vliegruimte hebben. Inmiddels ben ik bij mijzelf het
aantal kleine lori’s en hangparkieten aan het terugbrengen om zo de kooien te
kunnen verlengen. Ik hoef daarvoor alleen een aantal tussenschotjes van gaas te
verwijderen. De kleine lorisoorten die ik dan nog over heb, hebben dan de beschikking
over een vliegruimte van 2,80 m. lengte. Van het paartje dat ik het eerst had
gekocht verloor ik door een ongelukje het mannetje. Dit paar was altijd wel
actief in de nestkast van het leggen van eieren kwam niets terecht. In 1994
kreeg het overgebleven vrouwtje een nieuwe partner. Met dit paar kwamen de
eerste jongen op stok. Mijn ervaringen (hetzelfde gehoord van andere kwekers)
tot heden is dat het ene paar achter elkaar jongen produceert terwijl een ander
paar nooit iets doet. Mogelijk dat het omruilen van een partner de moeite waard
zal zijn. Deze ervaring heb ik tenminste al enige malen gehad. De nestkast die
ik gebruik zijn steeds van het horizontale type. De kast meet zo’n 35 cm in de
lengte, 15 cm. hoog en 15 cm. diep. Het invlieggat heeft een doorsnee van ca. 5
cm. Als bodembedekking gebruik ik al jaren houtkrullen die door de vogels fijn
geknaagd worden. De kweek ging in het eerste jaar niet direct van een leien
dakje. Het eerste legsel (november 1994) bracht keurig 1`jong op de stok. Niet geplukt
en voorbeeldig gevoerd. Bij zowel het tweede als derde legsel kreeg ik steeds
maar 1 jong op stok. Het andere jong werd bij de tweede broed vlak voor het
uitvliegen gedood en bij de derde broed vlak na het uitkomen, terwijl beide
keren het overgebleven jong werd geplukt. Na wat gepeinsheb ik bij de volgende
twee broedsels beide keren het mannetje vlak voor het uitkomen apart gezet
waarna het vrouwtje beid keren twee jongen voorbeeldig grootbracht. In een
later stadium heb ik het mannetje er weer eens bij laten zitten waarbij de
jongen zonder enig probleem werden grootgebracht. Bij latere broedsels heb ik
dan ook geen jongen meer om die reden verloren. Vermeldingswaardig is nog het
feit dat door een klein ongelukje met de nestkast de emeralslori’s niet verder
broedden. Ik heb toen de eitjes bij een paar veelstrepenlori’s, (Charmosyna
multistriata), onder gelegd. Deze, niet zaadetende lori’s hebben een jonge
emeraldlori voorbeeldig grootgebracht. De eitjes van de emeraldlori komen uit
na zo’n 24 dagen. Het gewicht van de jongen ligt ongeveer tussen 3,5 en 3,7
gram op de dag van uitkomst. Zo tussen de 45ste en 50ste dag vliegen de jongen
uit. Wanneer ze nog in het dons zitten ziet men de gelijkenis met de
Musschenbroekjongen zeer duidelijk. Heel duidelijk ziet men bij deze soort een
gele vlek op het achterhoofd. Pas na ongeveer 30 dagen verdwijnt deze vlek uit
het zicht doordat de normale veren erover heen groeien. Ringen doet men de
jongen met een 4.0 mm. Ring op een leeftijd tussen de 10 en 13 dagen. De voeding
is vrij eenvoudig aangezien emeraldlori’s niet erg kieskeurig zijn. Ze eten
graag zaad en daarnaast het normale lorivoer wat men aan de andere lori’s
geeft. Fruit en groenvoer kan men ook proberen. Het zijn eigenlijk alleseters,
dus probeer ze een gevarieerd dieet voor te schotelen. Het zijn niet de
grootste eters en we kunnen dus matig voeren. Inmiddels zijn we vele jaren
verder en heb ik deze soort, zoals eerder beschreven, nog steeds in mijn
bestand. Halverwege de jaren negentig ben ik zeer actief geweest om het aantal
paren uit te breiden met andere bloedlijnen. Dit is gelukt alhoewel ik, vanwege
de inkrimping, nu minder paren heb dan voorheen. Pech heb ik wel gehad met de
verhouding ten aanzien van de geslachten. Nadat ik op een gegeven moment zo’n
15 losse mannen had zitten kreeg ik de mogelijkheid om uit Zwitserland een
aantal vrouwtjes te bemachtigen. Het lukte mij toen ook nog om een aantal losse
mannetjes voor weinig weg te doen. Vanaf het moment dat ik zo’n beetje alles
weer in evenwicht had heb ik bijna uitsluitend vrouwtjes gekweekt. Gedurende de
laatste drie jaar heb ik steeds een overschot aan vrouwtjes gehad. Op dit
moment valt het gelukkig wel weer mee en is het bijna in balans. In mijn
beginjaren had ik dus ook een paar dat wel een paar was maar niet tot broeden
overging tot het moment dat er een ander mannetje in het spel kwam. Op dit
moment zijn er teveel paren die niet tot kweken overgaan. Deze paren zitten bij
een aantal kwekers al een aantal jaren bij elkaar. Mijn inziens zou het niet
gek zijn om een aantal vogels om te ruilen.