Door
Gert van Dooren, Nederland.
Met toestemming overgenomen uit Lori Journaal.
Ervaringen met de Geelkoplori, (Trichoglossus euteles).
Tussen de bontgekleurde lori’s is de Geelkoplori wel de minst spectaculaire
vogel die we kennen. Toch hebben zijn gele en groene kleuren het hart van
menige lorikweker veroverd sinds de vogel in de zestiger jaren in behoorlijke
aantallen is ingevoerd.
Verspreiding
De Geelkoplori komt behalve op Timor (33400 km2) ook voor op de eilanden Alor,
Babber, Damar, Kisser, Lettie, Lomblen, Moa, Pantar, Roma, Troen en Wetar.
Naast de Geelkoplori komen daar ook de Irislori (Trichoglossus iris), de
Geelborstlori (T.h.flavotectus) en Bloedvleklori (T.h.capistratus) voor.
Biotoop
Timor behoort tot de niet vulkanische buitenboog van de Sunda eilanden en maakt
deel uit van de Timor-Ceram-Buruboog. Het hoog opgeplooide ketengebergte met
een hoogte van 2960 m. (Ramelau) is voor uitstekende vliegers als de
Geelkoplori geen probleem. Zij komen voor tot op een hoogte van 2300 m. Zelden
worden zij lager aangetroffen dan op een hoogte van 1000 m.
Het zuiden waar ook de meeste mensen wonen (1.6 miljoen) bestaat uit een laag
heuvellandschap, waar van alle zijden kleine rivieren afdalen naar zee. Van
december tot april is het regentijd (moessons).
Timor bestaat bijna geheel uit een parklandschap met Lontarpalmen, Kajoepoetiebomen,
Eucalyptus en andere bomen uit de familie van de Mimosaceae. De Geelkoplori’s
komen meestal voor in kleine groepjes van 8 tot 10 vogels. In de vlucht is de
gele kop goed herkenbaar. De roep bestaat uit schrille kreten.
Verzorging en kweek
De laatste jaren wordt gelukkig goed met Geelkoplori’s gekweekt en daarmee kan
gesteld worden dat deze soort in gevangenschap niet zal verdwijnen. Toch is het
belangrijk dat mensen zich voor deze soort blijven interesseren, ook al gaat
het nu goed met de Geelkoplori. Het zou jammer zijn als op den duur de
geschiedenis zich herhaalde van de Mitchellori (T.h.mitchellii), en Forstenlori
(T.h.forsteni). Deze soorten waren een paar jaar geleden nog verkrijgbaar en
thans zijn ze door desinteresse en lage waarde bijna verdwenen.
In verzorging zijn Geelkoppen erg eenvoudig, ze kunnen zelfs in een grote
kistkooi gehouden worden, maar persoonlijk zie ik ze liever in een vlucht van
1.5×1.0 en 2.0 m. hoog. Hierin kunnen ze beter vliegen en raken minder snel
bevuild.
Een buitenvolière, waar zon en regen vrij spel hebben levert niet meer
schoonmaakwerk, terwijl het het voordeel heeft dat men sterkere vogels kweekt.
Geelkoppen zijn vroeg geslachtsrijp ongeveer na 15 maanden. Ze broeden vrijwel
het gehele jaar door en ze zijn goed bestand tegen lage temperaturen. Mijn pop
heeft het ooit gepresteerd met 12 graden vorst 2 eieren te leggen. Op 11 en 13
januari 1992 had ze 2 eieren gelegd (24×20.5 en 25×21 mm., gewicht 5 gram).
Daar ik mijn eieren altijd merk met een potlood kon ik later zien dat het
eerste ei onbevrucht was, het tweede ei kwam ’s
middags 5 februari uit.
Als nestblok heb ik een diagonaal nestblok met een bodemoppervlak van ongeveer
18 cm. in het vierkant, de blok is 40 cm. lang. In de zomer legt mijn
geelkoppop meestal drie eieren, het is één van de weinige lorisoorten die meer
dan twee eieren legt. Op de zevende dag kon ik het jong al ringen met een 5,4
mm. ring. Tijdens de opfokperiode voer ik mijn lori’s altijd loristart (Aves
product), omdat er meer eiwit en calcium in zit, hetgeen ten goede komt van de
groei welke bij Geelkoppen vooral in het begin erg snel gaat. Het jonge
Geelkopje vloog na 57 dagen uit en was matter van kleur dan de ouders terwijl
de kop meer groen bevatte. De snavel was bruin van kleur en de iris zwart.
De snavel kleurt in verhouding met andere soorten lori’s erg snel naar oranje.
Na een paar weken voer ik weer het normale lorinektar. Ik voer niets bij
behalve een halve eetlepel biogarde yoghurt voor een goede krop flora. Er
blijft dan iets meer loripap over omdat ze het toch niet meer zo lekker vinden.
Verder zijn Geelkoplori’s uitstekende pleegouders. Bij mij hebben ze dikwijls
uitkomst geboden als er eieren of jongen overgelegd moesten worden.
Elke dag badwater is beslist een must omdat deze lori’s dagelijs baden . Ik heb
mijn Geelkoppen overigens nog nooit in een regenbui zien baden wat ik toch
vreemd vind.
Balgenonderzoek in musea
In november 1991 heb ik, samen met Jos Hubers, Engeland bezocht. Wij werden,
met hulp van Trevor Buckell, in de gelegenheid gesteld het museum in Tring te
bezoeken. Hiervoor ben ik Trevor veel dank verschuldigd en ik bedank hem langs
deze weg nogmaals voor de service.
De balgen afkomstig van Flores, welke in 1861 verzameld waren, heb ik
daar kunnen onderzoeken. Dit was zeer interessant omdat Flores maar enkele
kilometers verwijderd is van het verspreidingsgebied van de Geelkoplori. Het
bleken jonge vogels te zijn geweest die door Timorezen naar Flores overgebracht
waren. Later zijn ze gekocht door Wallaces reisgezelschap. De veren van deze
vogels waren wat vuil en beschadigd wat wijst op in gevangenschap gehouden
vogels. Geelkoplori’s zijn verder nooit gesignaleerd op Flores. Op Flores komt
alleen de Weberlori (T.h.weberi) voor, welke vroeger beschreven werd als ondersoort
van de Geelkop.
De Geelkoplori heeft de volgende wetenschappelijke namen gekend: Psittacus
euteles Temminck, Psitteuteles euteles Hartert en Neopsittacus euteles Forbes.
In de vorige eeuw is van het eiland Alor de Alorlori, T.alorensis beschreven. Ernst
Hartert schreef al in 1900 dat deze vogel zonder twijfel een juveniel exemplaar
was van de Geelkoplori. Gelet op de groenige kopkleur ben ik het hier volledig
mee eens. De vogels die ik daarna in het museum te Leiden heb onderzocht waren
de moeite waard. Volwassen mannetjes Geelkoplori’s blijken in het westen van
hun verspreidingsgebied geler van kleur te zijn. Vogels van het oostelijke
Kisser hadden duidelijk groenere buikveren. Uit bovenstaande blijkt dat
Geelkoplori’s individueel in kleur kunnen varieren. Hierdoor kan het gebeuren
dat in sommige gevallen de minst geel gekleurde mannetjes op de meest geel
gekleurde vrouwtjes lijken. Normaal gesproken is endoscopische
geslachtsbepaling echter niet nodig.
Tot slot hoop ik dat de liefhebbers zich ervan bewust zijn dat ook de minder
kostbare lori’s behouden moeten blijven.
Literatuur
Forshaw,J (1989) Parrots of the World, Landsdowne Press 3rd edition.
Hellmayr,C.E. (1914) Die Avifauna von Timor.