Mijn ervaringen met de
geelmantellori, Lorius garrulus flavopalliatus
Door Roberto Nyland, Nederland
Inleiding
De geelmantellori is welhaast de bekendste vertegenwoordiger van het geslacht
Lorius. Het is een levendige, redelijke luidruchtige, uiterst intelligente en
onderzoekende vogel, die echter onder geen voorwaarde met andere soorten
gehouden kan worden, tenzij men een wel erg grote volière heeft.
De Lorius garrulus is al zeer lang bekend in avicultuur want in 1864 werd
al de nominaatvorm, de Molukkenlori, Lorius garrulus garrulus, in de dierentuin
van Londen gehouden.
Beschrijving
De geelmantellori is ca 30 cm lang en weegt tussen de 200 en 250 gram.
Als we het over de geelmantellori hebben bedoelen we daar over het algemeen de
L.g. flavopalliatus mee, al hoewel er soms ook de Morotai lori, L. g.
morotianus mee wordt bedoeld. Toch is er wel enig verschil tussen beide
ondersoorten. Zo zijn de dekveren bij de Morotailori intenser bronsgroen dan
bij de geelmantellori (noot redactie: bij studies van museumbalgen niet
duidelijk aantoonbaar). Bovendien is de gele vlek op de mantel bij de
Morotailori wat kleiner en mogelijk met wat groene aanslag. De geelmantellori
van het eiland Obi is duidelijk kleiner dan die van Batjan.
De Molukkenlori heeft geen of een hele kleine gele vlek op de mantel. In
Duitsland wordt de nominaatvorm vaak abusievelijk gezien als de Morotailori.
Verspreiding en status
De Molukkenlori komt voor op Halmahera en de Widi eilanden. Op Ternate zijn ze
reeds uitgestorven. De geelmantellori wordt aangetroffen op Batjan en Obi. De
Morotailori op de eilanden Morotai en Rau.
In 1987 werd er al op gewezen dat de aantallen Molukkenlori’s door de vangst
hard achteruitgingen. Deze soort wordt ook genoemd in het door Birdlife
International uitgegeven boek Threatened Birds of the World.
Er zijn echter al geruime tijd plannen om een gebied van 1060 km, een gebied
waar begin jaren ’90 veldonderzoek werd verricht om de situatie van de
Molukkenlori in zijn natuurlijke verspreidingsgebied vast te stellen bij
Lolobata en Ake Tajawe (Halmahera) op te waarderen tot nationaal park. In dit
gebied worden nog wel omdat er in dit gebied nog wel voldoende
Molukkenlori’s werden aangetroffen.
Schattingen van de aantallen geelmantellori’s (1994)
Bacangroep: tussen 4500 en 32000
Obi groep: tussen 6700 en 16000
Morotai: tussen 3800 en 27000
Wanneer je de aantallen bekijkt schijnt het zo te zien wel mee te vallen. Soms
hoor je toch ook wel weer tegenstrijdige zaken. Als voorbeeld de rode lori: men
leest in het boek: A Guide to the Parrots of the World dat er nog meer dan een
miljoen rode lori’s rondvliegen, echter op de Kai eilanden zijn bijna
geen rode lori’s meer te vinden zijn en op Ceram is de situatie niet veel
beter.
Biotoop
Vroeger werden ze hoofdzakelijk aangetroffen in de kustgebieden. Daar wordt nu
het beeld vooral bepaald door kokospalmen. Recente waarnemingen wijzen uit dat
ze tegenwoordig meestal worden aangetroffen in hooggelegen (tot 1300 meter
hoogte) , relatief ongeschonden, beboste gebieden. Men vindt ze meestal
paarsgewijs.
Mijn kweekervaringen
In maart 2000 kwam ik in het bezit van twee ongesexte (wildvang)
geelmantellori’s. Hoewel pas bij elkaar geplaatste vogels normaal gesproken
toch wel enige tijd nodig hebben om aan elkaar te wennen, klikte het bij dit
paar vanaf het allereerste begin. Sterker nog, er was sprake van liefde op het
eerste gezicht.
Helaas ontsnapte drie maanden later de man. Dit betekende dat het broedseizoen
alweer voorbij was voordat het goed en wel begonnen was.
Een jaar later kon ik mij toch wederom een overjarige man aanschaffen. Het
verenkleed zag er niet best uit wat mij inziens te danken was aan een
combinatie van factoren en wel een miserabele omgeving, slechte voeding en
verveling.
De vogels werden samen gezet en overgeplaatst naar een binnenvoliére van 1
meter lang, 1.25 m. diep en 2 meter hoog. Een natuurbroedblok van 30 cm
doorsnede en 80 cm hoogte (invlieggat 10 cm) werd onmiddellijk geaccepteerd
evenals het mannetje.
De eerste eitjes werden gelegd in januari 2002, deze werden zeer consequent
bebroed maar bleken helaas onbevrucht. Eind mei volgde een tweede legsel. Het
eerste jong kwam op 21 juni ter wereld, vier dagen later gevolgd door het
tweede.
De eerste 5 a 6 dagen werden de jongen vrijwel uitsluitend gevoerd met (meest)
meelwormen, granaatappels en bananen. Hieruit blijkt volgens mij dat niet
alleen vijgpapegaaien maar ook (sommige?) lori’s tijdens het broeden
afhankelijk zijn van insecten.
Op de dertiende dag was het al onmogelijk om het oudste jong met een 7,5 mm.
ring te ringen.
Op respectievelijk 30 augustus en 3 september vlogen ze uit op een leeftijd van
70 dagen. Het oudste jong was al na 3 dagen zelfstandig, het jongste bleef
doorbedelen en was pas na 10 dagen zelfstandig. De familie vertoonde een
opvallende sterke gezinsband.
De voeding
Hierbij wil ik nog even apart op de voeding terugkomen.
Mijn vogels krijgen een zeer uitgebreid menu waar fruit en groente een
belangrijke rol spelen.
Vrijwel dagelijks (maar tenminste 3 a 4 keer per week) verstrek ik wilgentakken
(Salix alba, S. matsudanaen en S. viminalis) of takken van appel- en
perenbomen.
Opvallend is verder hun voorliefde voor groente zoals L. rosso, L biond,
andijvie, groene- en rode eikebladsla, Swiss chard etc. en fruit, zoals witte
druiven (o.a. sultana’s), appels, papaya’s en bananen. Verreweg favoriet zijn
echter de granaatappels en meelwormen. Cactusvijgen, guave’s, mango’s en
vogelmuur werden geweigerd.
Bij tijd en wijle geef ik ze ook Trifle sponge, waar ze verzot op zijn.
Tijdens het broedseizoen wordt bovendien nog sepia verstrekt.
Vrijwel het hele jaar voorzie ik ze van zowel inheemse als exotische planten
die in bloei staan. Opvallend is dat ze een voorkeur hebben voor bloemen die
verenigd zijn in opgaande pluimen, zoals bijvoorbeeld herfstpaardekastanje en
Schefflera actinophylla (Umbrella tree) etc. boven bloeiwijzes die in trossen
of aren bij elkaar staan zoals bijvoorbeeld Acacia dealbata, A. longifolia,
Callistemon citrinus en C. pallidus etc. en vlinderbloemige bloeiwijzen zoals
bijvoorbeeld Erythrina sykesii.
Verder wordt om de dag probiotics aan de nectar toegevoegd. De nectar bestaat
uit een Duits mengsel (Johnny Wierda; Wat eten we vandaag 2002:2 ) waarop
talloze kleine en grote soorten zijn grootgebracht.
Geelmantels zijn wat betreft de nectar geen kieskeurige vogels en zullen iedere
nectar accepteren.
Aangezien zonlicht even belangrijk is voor de vogels hun welzijn als high
quality voedsel en schoon water, hebben mijn vogels de beschikking over OTT-Lites
(zgn. zonlicht binnenshuis), mijn inziens ’t beste wat er momenteel op de markt
is.
Literatuur
LOW, R (1994); Endangered Parrots, Blandforf, Poole
BIRDLIFE INTERNATIONAL (1997); Handbook of the Birds of the World, Volume 4,
Lynx Edicions
JUNIPER, T & OARR, M (1998) ; Parrots, A Guide to the Parrots of the World.
Pica Press