Door Heinz Lolfing. Met toestemming overgenomen uit Lori Journaal.
In elf ondersoorten komt deze hangparkietsoort voor op de 7000
eilanden tellende Filippijnen.
Het grote aantal eilanden is zonder twijfel ook de oorzaak voor de vele
ondersoorten hangparkieten. Zeven van deze ondersoorten hebben een rood
voorhoofd en vier een rood kapje. De lengte van deze vogels is 15 cm.
Doordat de afwijkingen in kleur zeer gering zijn, zijn de verschillende
ondersoorten vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. B.v. de
nuanceverschillen in de kleuren geel en oranjerood op de rug of het verschil in
de grootte van de keelvlek.
Bij de liefhebber treft men de ondersoorten p. philippensis, p. mindorensis en
p. apicalis het meeste aan.
De eerste Filippijnse hangparkieten in avicultuur waren in het jaar 1871 in de
dierentuin in Londen te vinden. Het betrof hier de ondersoort p. chrysonotus.
Deze ondersoort kwam voor op het eiland Cebu en is door biotoopvernietiging
uitgestorven.
In hetzelfde jaar kwam het in de Londense dierentuin tot nakweek. Eén jong werd
toen grootgebracht.
De nominaatvorm is in 1967/1968 in het Berner dierenpark Dählhölzli meerdere
malen nagekweekt. De hangparkieten worden de laatste jaren steeds vaker met
succes gekweekt door specialisten in Nederland en Duitsland.
De ondersoort p. apicalis heb ik de laatste jaren meerdere malen zonder grote
problemen gekweekt.
Over de kweekervaringen met de p. apicalis wil ik het volgende vertellen,
waarbij ik me o.a. tot doel stel de ondersoorten zo zuiver mogelijk te kweken.
De p. apicalis onderscheidt zich door de rode kruin en de oranje nek en
bovenrug. De rug heeft een goudachtige tint. Het popje is goed van het mannetje
te onderscheiden. Zij heeft geen rode keelvlek en de wangen zijn blauwachtig.
De Mindanao hangparkiet komt van nature voor op de Filippijnse eilanden
Mindanao, Dinagat en Bazol.
Aan de hand van de bijgevoegde kaart kan men de plaats van herkomst bepalen.
In het land van herkomst bewonen de vogels verschillende streken, b.v.
regenwouden, open bosland, plantages en tuinen en bamboebossen. De vogels eten
in de vrije natuur behalve vruchten, bessen, bloemen en nektar, ook zaden en
plantensappen.
Mijn vogels zijn ondergebracht in kleinere volières met de maten 1,20
breed, 0,90 diep en 1.20 hoog. Een gemeenschappelijke grote volière is niet aan
te raden. Vooral de popjes maken snel ruzie. Ik moest zelfs een tweede
voederbak plaatsen omdat een popje ieder ander bij de voederbak wegjoeg. Ook
stoorden de mannetjes zich bij het paren aan mogelijke concurrenten. Hoewel de
vogels elkaar niet ernstig verwond hebben, heb ik dus maar afgezien van een
gemeenschapsvolière.
Mijn vogels zijn ondergebracht in de hoge (lichte) kelderruimte van mijn huis.
De wanden van de volières zijn afwasbaar, de bodem is met houtzaagsel bedekt,
dat regelmatig vervangen wordt. Door verschillende zitplaatsen aan de wanden te
bevestigen, hebben de vogels vele mogelijkheden tot klauteren.
De kelderruimte is verwarmd. De temperatuur ligt gemiddeld rond de 20 graden
celsius. Grote ramen laten het zonlicht binnen. De luchtvochtigheid ligt, mede
door de aanwezige planten, constant tussen 60 en 80 %.
Als voer geef ik de Mindanao hangparkieten, net als mijn andere hangparkieten,
volop vers fruit (voornamelijk appel), geweekte rozijnen, peren, geraspte
wortels, lorivoer (Avesprodukt), regelmatig in kleine hoeveelheden aardbeienjam
en yoghurt met aardbei. Tijdens de kweek geef ik meelwormen, voor het
noodzakelijk eiwit. Kant en klaar eivoer voor parkieten en papegaaien maakt het
voer compleet. In de herfst geef ik de vogels ook nog vuurdoornbessen en
rozebottels, die ze graag eten. Regelmatig worden er ook verse wilgentakken
verstrekt, die ze met veel plezier afschillen.
Als broedblok dienen nestblokken uit boomstam met een hoogte van 40 cm
buitenmaats en een doorsnee van 22 cm buitenmaats, de binnenzijde heeft een
doorsnee van 15 cm en de ingang is 5 cm doorsnee. In het nest ligt een laag van
6 cm houtzaagsel.
Van beide paren Mindanao hangparkieten, waarover ik u wil vertellen, is het
popje geïmporteerd, de mannetjes zijn gekweekt door een nederlandse collega.
De beide 0,2 werden mij in november 1989 als 1,1 Ceylon hangparkieten,
Loriculus beryllinus aangeboden. Ze lijken erg veel op elkaar. De Ceylon
hangparkiet heeft echter een witte iris terwijl dat van de Mindanao hangparkiet
bruin is. Pas in juni 1991 kon ik van een nederlandse kweker 2,0 nakweekvogels
kopen, zodat ik nu twee koppels in bezit heb.
Reeds in augustus 1991 legde één popje drie eieren in een reeds in gebruik
genomen nestblok. Alle drie de eieren waren onbevrucht. Ook de 4 eieren door
het popje in oktober gelegd, waren onbevrucht. Na vier weken broedtijd heb ik
de eieren weggenomen.
Paar twee legde in november 1991 twee eieren, ook deze waren onbevrucht. Om de
vogels te ontzien, heb ik de broedkasten verwijderd en in mei 1992 pas weer
opgehangen. In september/oktober 1992 begonnen beide mannetjes praktisch gelijk
met baltsen. Het mannetje vloog zeer druk heen en weer en zong. Met
trippelpasjes liep hij snel heen en weer over een tak, daarbij stonden keel- en
borstveren overeind. Hij bood het popje een druppel voer aan, dat ze van hem
aannam zonder daarbij zijn snavel aan te raken. Men kon duidelijk zien dat het
popje het mannetje aanspoorde tot paring door het aannemen van een houding met
verticale rug. Het mannetje gaf een soort triomfgeluid ten gehore waarna hij
haar betrad. Het geheel duurde ongeveer 10 minuten.
Begin november 1992 legden beide popjes hun eieren. Het ene nest telde 3 en het
andere 4 eieren, welke werden gelegd met een tussentijd van twee dagen.
Vanaf het derde ei werden de legsels bebroed door het popje, dat alleen ‘s
avonds tien minuten van het nest kwam om te eten en haar uitwerpselen kwijt te
raken. Daarbij werd het popje door het mannetje verzorgd en ook gevoerd. Na
twintig dagen kwamen de naakte, blinde jongen uit. Na negen dagen werden de
eerste stoppels zichtbaar. De ogen gingen na twaalf dagen open. Op de zestiende
dag was het lijfje met dons bedekt. Op de vleugels kwamen de eerste pennen te
voorschijn. Omstreeks de 22e dag waren de vogels bijna volledig bevederd en
gingen ook de pennen op het lijfje open. Gedurende de eerste zes dagen nadat de
eieren waren uitgekomen, was het niet nodig om het nestmateriaal te vervangen.
Daarna heb ik tweemaal per week het nest verschoond omdat het steeds doornat
was. De ouders hebben zich nooit druk gemaakt als ik het nestmateriaal
verwisselde. Na 30 tot 33 dagen vlogen de jongen uit en bewogen zich nog wat
onbeholpen door de volière. Ze gingen niet meer in het nestblok terug. Het
ouderpaar begon dan ook gelijk met de voorbereiding voor een volgend legsel. De
jonge vogels waren met 14 dagen volledig zelfstandig en werden overgebracht
naar mijn volière voor jonge vogels. Als ik na het derde legsel de nestblokken
niet verwijderd had, zouden de vogels gewoon zijn doorgegaan met broeden. Het
jaargetijde speelt daarbij geen enkele rol. In 1993 kweekte ik op deze
wijze 12 en in 1994 zelfs 16 jongen.De bevedering tot volwassen vogel is binnen
negen maanden voltooid.
Het houden en verzorgen van hangparkieten is door het klaarmaken van het
voedsel en het schoonhouden van de kooien (dunne ontlasting) een zeer
tijdrovende bezigheid. Ze gaan slordig om met fruit, zodat alles in de omgeving
van zitstokken en voederplaatsen kleeft. De zitstokken moeten daarom steeds
gewisseld worden. De wanden van de volières zullen regelmatig met heet water,
spons en borstel schoongemaakt moeten worden.
Hangparkieten zijn volgens mij alleen goed te houden en te kweken door ervaren
lori-liefhebbers. Het houden van deze vogels verplicht tot optimale verzorging.
Alleen zo is het mogelijk deze vogels voor onze volières te behouden. Wanneer
men bepaalde punten bij het onderbrengen in acht neemt, volgt nakweek vanzelf.
Ik hoop dat mijn verslag daartoe zal bijdragen.