door Jos Hubers.
Waarom is het zo belangrijk om lori’s raszuiver te kweken? Dit is een vraag die velen niet direct weten te beantwoorden, dus is er enige uitleg nodig. Aangezien import van wildvangvogels (gelukkig) bijna niet meer plaatsvindt, is deze vraag zeker nu op zijn plaats. Het wordt steeds meer duidelijk dat we nu en in de toekomst aangewezen zijn op vogels die in avicultuur gekweekt worden. Helaas komen we nog met een zekere regelmaat vogels tegen die niet raszuiver zijn. Vooral bij soorten uit de geslachten Trichoglossus en Lorius komen bastaarden nog veel voor. Erg verwonderlijk is dit niet omdat juist bij deze vogels de onderlinge verschillen tussen de ondersoorten soms erg klein zijn en vooral door beginnende lori-kwekers niet herkend worden. In de afgelopen jaren is hier door o.a. het Lori Journaal al veel aandacht aan besteed door middel van specials over diverse soorten betreffende de verschillen der ondersoorten. Dit heeft geresulteerd dat het aantal onzuivere paren in vele landen drastisch gedaald is. Ook op symposia en lezingen is er ruim aandacht aan besteed. Liefhebbers gebruiken steeds vaker de juiste wetenschappelijke namen en duidelijk te herkennen kruisingen worden veel moeilijker verkocht. Dit laatste geldt vooral voor de ondersoorten van de Zwartkaplori. In sommige gevallen worden echter door de verkopers van vogels verschillen tussen individuen uitgelegd als zijnde een variatieverschil binnen een (onder)soort. In enkele gevallen is dit ook zo, maar de kans dat het een andere ondersoort betreft is zeker aanwezig. Kleurverschillen tussen verschillende vogels van dezelfde (onder)soort komen niet zo vaak voor, een mooi voorbeeld hiervan is de lori van de blauwe bergen, (Trichoglossus haematodus moluccanus). Bij deze vogels kan de kleur van de borst uiteen lopen van overwegend geel tot bijna rood. Er schuilt ook een “gevaar” in die variatie. Een aantal jaren geleden werd er op een lorisymposium in Duitsland het idee geopperd om te komen tot standaardeisen voor lori’s op tentoonstellingen. Als voorbeeld de lori van de blauwe bergen, deze zou dan, om te voldoen aan de standaardeisen, een zo rood mogelijke borst moeten bezitten. Aangezien ik zelf ook aanwezig was kon ik gelukkig mijn “afschuw” voor dit plan uiten. De oorspronkelijke bedoeling was niet slecht namelijk om het kweken van raszuivere vogels te stimuleren. Met het laatste ben ik het uiteraard wel eens maar niet met standaardeisen zoals bijvoorbeeld bij de lori van de blauwe bergen voorgesteld werd.
Dit is dus een heel verkeerde paring
welke we beslist moeten voorkomen.
Kruising van vermoedelijk een
rode lori en een
lori van de blauwe bergen.
Het bastaarderen van lori’s moeten we ten alle tijden voorkomen. Het voegt niets toe dus laten we proberen de vogels die we nog hebben raszuiver te houden.
Hierbij wordt een onnatuurlijk beeld geschapen en wel dat lori alleen goed zou zijn met een zo rood mogelijke borst. Wanneer we beseffen dat er in de vrije natuur ook vogels zijn met een bijna geheel gele borst dan zou deze natuurlijke variatie op een onnatuurlijke manier uitgeselecteerd worden. Lori’s op een tentoonstelling moeten in een uitmuntende conditie zijn en raszuiver, dat zijn de punten die van belang zijn. Hierbij wordt een gedegen kennis van de keurmeester verwacht, maar helaas ontbreekt die kennis nog wel eens. Zelfs het formaat is meestal niet te beoordelen. Echt te klein zijn ze bijna nooit, verschillen in formaat (dan praat ik over volwassen vogels) worden dan ook hoofdzakelijk door ras en geslacht bepaald. Er zijn echter soorten waarbij een zodanig kleurverschil voorkomt dat het lijkt of we met meerdere rassen te doen hebben. Bij de Stella lori, Charmosyna papou goliathina, bijvoorbeeld zien we een rode en een zwarte variant. Bij de witrug lori,Pseudeos fuscata, kennen we een gel en een rode vorm. De twee verschillend gekleurde vormen worden door elkaar in hetzelfde leefgebied aangetroffen. Bij deze soorten gaat het niet om een andere ondersoort maar om een duidelijk kleurverschil binnen de soort. Worden van deze soorten vogels paren samengesteld uit twee kleuren, dan zullen de jongen de kleuren van een der ouders bezitten (en dus geen tussenkleur). Ik wil hierbij nog even op de witruglori terugkomen. In Nederland wordt door de grootste vogelbond een oorkonde uitgereikt aan een eerste kweek die tevens op de nationale show ingezonden moet zijn. Zoals vermeld kennen we bij de witruglori twee kleurvormen. De vogelbond heeft destijds voor de gele vorm ook een aparte oorkonde uitgereikt als zijnde een apart ras, nl de Pseudeos fuscata incondita. Zeer lang geleden heeft men deze inderdaad als een apart ras bestempeld. Alleen had het NIETS te doen met de kleur. Er is ook nooit beschreven dat de incondita het gele ras zou zijn geweest. Hieruit blijkt maar weer hoe belangrijk soortenkennis is. Aangezien de meeste vogelsoorten dus ook de lories in de vrije natuur in aantallen achteruit gaan is het belangrijk om op zijn minst in avicultuur een raszuiver bestand te hebben. Sommige (onder)soorten kunnen uit het wild verdwenen zijn voor we er erg in hebben. Als voorbeeld wil ik de Mitchellori Trichoglossus mitchellii noemen. Verder is er nog het fenomeen mutaties. Zonder twijfel zijn er mutaties die zeer mooi zijn, niemand zal dat kunnen ontkennen. Toch ben ik persoonlijk geen liefhebber van gerichte mutatiekweek. Zelf heb ik tien jaar lang een cinamon Lori van de blauwe bergen gehad die ik zelf gekweekt had. Ik heb geen pogingen ondernomen om deze kleur in stand te houden en deze vogel heb ik dan ook tezamen met een andere vogel als gezelschapvogel gehouden. Ook van de schubbenlori, Trichoglossus chlorolepidotus, heb ik een paar afwijkende kleuren waar ik ook niet echt een doel mee nastreef. Waar ik problemen mee heb is, dat het bij mutatiekweek uiteindelijk te vaak om het geldelijk gewin gaat. Ook schuilt hierin zeer duidelijk het gevaar dat de natuurvorm of kleur verloren gaat. Vraag aan een willekeurige kanariekweker of ze weten hoe een normale wilde kanarie eruit ziet en het zal blijken dat de meeste het antwoord schuldig moeten blijven. Een ander voorbeeld is de grasparkiet. In de vrije natuur een mooie grasgroene slanke vogel. De zogenaamde standaard grasparkiet die men op tentoonstellingen ziet heeft er nog maar weinig mee te maken. Het is zelfs al zo erg dat diverse vogelverenigingen de normale grasparkiet “in punten diskwalificeren” gezien het feit dat de vogels totaal niet aan de standaardeisen voldoen (sinds een paar jaar worden de normale grasparkieten in een aparte klas gekeurd F.B). Het is toch absurd dat een natuurvorm zogenaamd niet deugd. In het park “Curumbin Sanctuary” in Australie is zelfs een volière gebouwd waarin een kolonie wilde grasparkieten gehuisvest is zodat we de wilde vorm in ieder geval nog kunnen bekijken. Buiten Australië komen we ook nog wel de normale grasparkiet tegen maar die vererft meestal alle keuren van de regenboog. Ook bij vele andere soorten gaat het de verkeerde kant op. Vindt men eindelijk een normaal gekleurde vogel dan kan deze nog verervend zijn voor een andere kleur. “Liefhebbers” gaan zelfs zover dat men mutaties kruist met dicht verwante soorten om zo na enkele generaties die kleur over te brengen naar die soort waar die kleur niet bekend is. Hoe zuiver die vogel ook lijkt, 100% raszuiver zal het nooit zijn. Dit is bijvoorbeeld gebeurd door de lutino halsbandparkiet met de grote Alexanderparkiet te kruisen maar ook in de loriwereld is dit gebeurd. In Australië is de olijfkleurige mutant van de schubbenlori in diverse andere soorten ingekweekt. Opvallend is dat bijvoorbeeld in Europa zeer weinig interesse voor (lori)mutaties bestaat. Het merendeel van de liefhebbers wijst het dan ook af. In Australië is het echter net andersom. Er is veel interesse voor de mutanten. En reden kan zijn dat niet-inheemse soorten buitengewoon duur zijn. Hoe zeldzaam een lori in Europa ook zou zijn, de bedragen die in Australië betaald worden zouden in Europa bij langen na niet gehaald worden. Door dit feit zullen vele liefhebbers in Australië het niet kunnen of willen opbrengen om een niet- inheemse soort aan te schaffen. Aangezien het land zelf 6 soorten en ondersoorten kent worden die en de mutaties daarvan het meest gehouden. Ik wil nog wel even benadrukken dat ik niet pertinent tegen het kweken van mutaties.
Ik zou alleen graag zien dat het met meer beleid gebeurd en niet om het financiële plaatje en dat de wildvorm op de eerste plaats blijft komen. Mijns inziens kunnen we als liefhebbers alleen serieus genomen worden door te laten zien waar we voor staan. Alle inspanningen zouden moeten staan in het teken van het behoud van de (onder)soort in zijn zuiverste vorm zonder steeds terug te vallen op vogels uit de vrije natuur. Gezien allerlei wetgevingen, zowel internationaal al nationaal die het steeds moeilijker maken om de hobby uit te oefenen is samenwerking een belangrijke peiler om ons doel te bereiken en behouden.