De Molukkenlori, Lorius garrulus en zijn Ondersoorten.
door Jos Hubers.
De molukkenlori is wellicht de meest populaire lorisoort. Ondanks de regelmatige kweekresultaten blijft de vraag in de meeste landen groter dan het aanbod. Dat ik ook niet voor niets want het is een mooi gekleurde en sterke vogel. Net zoals met de Zwartkaplori het geval is geldt ook voor de molukkenlori dat er in het verleden en nu nog veel kruisingen gekweekt worden. In dit artikel zal het zwaartepunt dan ook gelegd worden op het rassenonderscheid.
Verspreiding:
Molukkenlori Lorius garrulus garrulus Halmahera.
Geelmantellori Lorius garrulus flavopaliatus Batjan, Obi.
Morotailori Lorius garrulus morotaianus Morotai.
Beschrijving:
De verschillen van de ondersoorten zitten voornamelijk in de hoeveelheid geel op de mantel. De beschrijving is geheel gebaseerd op museumbalgen.
Molukkenlori, Lorius garrulus garrulus.
Lengte ca 30 cm.
De grootte van de gele rugvlek varieert van een vlek met een doorsnee van ongeveer 2 cm. tot helemaal niets.
Morotailori, Lorius garrulus morotaianus.
Lengte ca.30 cm.
De doorsnee van de gele vlek varieert van ca 2 cm tot ca 3,5 cm. Soms met wat groenige veren doorspekt. Volgens Forshaw (1989) zouden de vleugels donkerder groen zijn in vergelijking met de andere rassen. De museumexemplaren hebben dit niet bevestigd.
Geelmantellori, Lorius garrulus flavopaliatus.
Lengte 28 a 30 cm.
De doorsnee van de gele vlek is minimaal 3,5 cm. Soms ziet men exemplaren met enkele zeer donkerrode veren rondom de gele vlek wat zich uitstrekt tot aan het groen van de vleugels. Bij een vogel in mijn collectie is er rood door de gele vlek gelopen waardoor het lijkt of de vogel een oranje rugvlek heeft.
Zoals we uit het bovenstaande wellicht hebben kunnen afleiden, kan er sprake van overlapping zijn tussen de verschillende ondersoorten. De garrulus met het meeste geel kan niet te onderscheiden zijn van de morotaianus met de minste hoeveelheid geel. Hetzelfde geldt voor de flavopaliatus. De vogels met de minste hoeveelheid geel zijn niet te onderscheiden van de morotaianus met het meeste geel. Men hoort dan ook wel eens stemmen opgaan dat er maar twee rassen zouden bestaan, nl. alleen de g.garrulus en de flavopaliatus. Dat dit niet opgaat bewijzen de museumbalgen. Op Morotai treffen we geen vogels aan met heel veel geel of met geen geel. Het probleem is dat de Morotai lori niet te onderscheiden is van kruisingen tussen de molukkenlori en de geelmantellori.
Discussie:
Een aantal jaren geleden werden in Engeland een groep Obilories Eos squamata obiensis en geelmantellories geïmporteerd. Wat verschillende liefhebbers toen opviel was het formaat van de geelmantels. Deze vogels waren aanzienlijk kleiner dan de geelmantels die men gewend was. Trevor Buckell (Engeland) is op onderzoek uitgegaan in het Museum voor Natuurlijke Historie in Tring. Hij heeft daar de geelmantels bekeken en zag dat vogels die verzameld waren op het eiland Obi duidelijk kleiner waren dan die van Batja. Zelf heb ik deze balgen ook bestudeerd en kan dit dan ook bevestigen. In de toekomst zullen de balgen (o.a. vleugels en staartveren) nog gemeten moeten worden. Tijdens mijn bezoek in 1995 aan het Museum voor Natuurlijke Wetenschappen in New York heb ik hier extra aandacht aan besteed en ook daar zijn de vogels van Obi kleiner dan die van Batja. Het zou goed zijn als deskundigen (ornithologen) deze balgen nog eens aandachtig zouden bestuderen en er eventueel conclusies aan verbinden. In Engeland worden ze bestempeld als de Obi geelmantellori. Deze naam wordt vrij consequent gebruikt en de vogels worden dan ook als apart ras gekweekt. Dit heeft als voordeel dat , indien het een aparte ondersoort zou zijn, hier een levensvatbare populatie aanwezig is. Zoals uit de beschrijvingen al is gebleken is het moeilijk om de Morotai ondersoort te onderscheiden van kruisingen van rassen onderling. Desondanks wil ik proberen toch een richtlijn te geven. Probeer zoveel mogelijk identiek getekende vogels aan elkaar te koppelen. Dus in geen geval vogels met weinig of geen geel paren aan vogels met middelmatig tot veel geel. Wanneer men echt kleine geelmantels heeft probeer die dan bij elkaar te houden en eventuele jongen ook weer aan kleine vogels te paren. Zoals U hebt kunnen lezen geldt dit vooral in Engeland Gebruik bij aankoop, verkoop of ruil altijd de juiste namen. Dus niet Molukkenlori voor de hele soort maar bewust alleen voor de nominaatvorm. Nog beter is het wanneer we de wetenschappelijke naam gebruiken, zeker internationaal. De naamgeving brengt mij op de Duitse benaming voor de garrules . Deze is uit het Duits vertaald geelmantellor, voor de flavopaliatus wordt pracht geelmantellori gebruikt. Geelmantel voor de nominaatvorm (Molukkenlori) is verwarrend omdat een aantal vogels helemaal geen geel op hun mantel hebben. Bij eventuele aankoop uit Duitsland moet men hier goed rekening mee houden.
Zoals we uit bovenstaande kunnen afleiden is het onderscheid tussen de rassen niet zo complex als bij de Zwartkaplori. Bij deze laatste hebben we met meer rassen te maken en ook regelmatig met een jeugdkleed dat vaak anders is dan van de ouders.. Dit laatste geldt niet voor Lorius garrules. Gezien volgens recente studies, dat de aantallen in de vrije natuur de laatste jaren achteruit zijn gegaan, is het nu meer dan noodzakelijk dat we ons best doen om voldoende vogels die zo raszuiver mogelijk zijn te kweken.