De Koningslori, Eos cyanogenia
Beschrijving
De grondkleur van deze lori’s is opvallend rood. Over de bovenkant van het oor
loopt een blauwe band vanaf het oog tot aan de nek. De flanken hebben een
zwarte vlek. Ook de schouders, de dekvleugel en het dijbeen zijn zwart. De
staartveren zijn verschillend van kleur; de buitenste veren zijn rood en de
binnenste staartveren zwart. De snavel is oranjerood en de poten zijn grijs. De
jonge vogels zijn over het algemeen fletser van kleur en de borstveren zijn zwart
omrand. De snavel van de jonge vogels is eveneens zwart.
Herkomst
De koningslori, die soms ook wel zwartschouderlori genoemd wordt, komt van de
eilanden Biak, Numfoor, Manim en Mois. Over de bestandsgrootte wordt in de
vakliteratuur verschillend geschreven. Zeker is in ieder geval, dat de
koningslori geen veel voorkomende soort is. Ook ziet men deze lori niet veel
bij liefhebbers c.q. kwekers. In de volières wordt hij nog steeds als rariteit
gezien.
De verzorging en kweek
Mijn koningslori’s kocht ik in de zomer van 1992 bij een dierenhandel in
Duisburg. Ik heb toen een paartje uitgezocht uit een bestand van 15 tot 20
vogels. Ter oriëntatie voor het geslacht ben ik uitgegaan van de lichaamsvorm
en de grootte.
Het mannetje zag er kort en gedrongen uit en het popje lang en slank. Of dit
werkelijk een goede manier is om het geslacht vast te stellen, zal door verdere
waarnemingen van vele andere vogels aan het licht moeten komen. Bij alle vogels
die ik ken is het onderscheid duidelijk herkenbaar.
Ik heb mijn koningslori’s ondergebracht in een kweekruimte met binnen- en
buitenvolières. De binnenvolières zijn 1.50 m lang, 1.00 m breed en 2.00 m
hoog. De aansluitende buitenvolières zijn 2.00 m lang. Buiten is de grond
beplant met verscheidene struiken zoals vlier en wilde rozen. Binnen zijn de
wanden betegeld en de bodem heeft een gladde betonlaag. Regelmatig wordt met
een hogedrukreiniger mest en vuil in een, langs de binnenvolières lopende,
afvoergoot gespoeld. Op warme dagen wordt de buitenvolière, tot grote vreugde
van mijn lori’s, verschillende malen middels een beregeningssysteem besproeid.
Alle vogels hangen dan klapperend met hun vleugels aan het bovengaas tot ze
drijfnat zijn.
Tijdens de koude maanden verblijven mijn lori’s in de binnenvolière. Deze wordt
verwarmd tot een constante binnentemperatuur van 15 graden.
Alle vogels worden door mij gevoerd met AVES-lorinektar. Bij het opfokken geef
ik de jongen AVES-loristart. Het voer wordt ’s morgens vroeg gegeven in
roestvrij stalen bakjes. In de late namiddag geef ik ook nog vruchtencompote.
Daarvoor pureer ik b.v. bananen en appels met een mixer. Deze manier van voeren
met fruit heeft het voordeel dat er praktisch geen voer verloren gaat. Echt
alles wordt opgegeten.
Nadat de koningslori’s hun volière betrokken hadden, heb ik een nestkast van
0.20 x 0.20 x 0.35 m. opgehangen. Of ik werkelijk een paartje had, wist ik niet
zeker. Een endoscopie zou pas zekerheid geven. Dit was echter niet nodig, daar
na een paar weken een ei op de bodem van de binnenvolière lag. Ik heb het
paartje meerdere malen zien copuleren. Hierna werd de nestkast een aantal malen
door beide vogels bezocht. Nadat ze enkele malen een ei op de volièrebodem
hadden gelegd, werd in januari 1993 het eerste ei in het nest gelegd. Het
tweede ei volgde twee dagen later. Bebroed werd het legsel echter alleen door
het popje, terwijl het mannetje meerdere keren per dag het nest bezocht.
Na 26 dagen kwamen de eieren uit, de jongen waren bedekt met primair lang
wit dons. Het echte secundaire dons ontstond na enkele dagen en was eerst
geelwit en werd daarna steeds grijzer. De aanzet van de vleugelpennen waren
eerst als zwarte punten door de huid te zien.
Na enige weken konden de jongen als echte koningslori’s herkend worden, daar de
blauwe kopzijden zeer goed te zien waren.
De ontwikkeling verliep goed, na ongeveer zes weken bleek echter dat de ouders
bij de jongen de veren uittrokken, in het bijzonder borst- en kopveren. Om dit
tegen te gaan heb ik de deksel van de nestkast afgenomen. Of dit de vogels
afhield van het plukken moest nog afgewacht worden. Na een week kon ik een
toename van de vedergroei vaststellen. Na tien weken vlogen de jongen uit met
een tussentijd van twee dagen. In verhouding tot de ouders waren de jongen
donkerder van kleur en in de normaal rode borstveren waren zwarte randen te
zien.
Ongeveer vier weken nadat de jongen uitgevlogen waren, kregen de ouders weer
broedneigingen en moesten de jongen voor zichzelf zorgen.
Weer twee weken later lagen er wederom twee eieren in het nest, die net zo goed
bebroed werden als het eerste legsel. Ook dit legsel kwam tot een goed
resultaat. Mijn koppel koningslori’s bleek een zeer goed kweekpaar te zijn. Ze
waren echter zeer agressief tijdens nestcontrôles en wanneer ze de kans kregen
beten ze behoorlijk.
Op het moment dat ik dit artikel schrijf, zitten de koningslori’s weer op
eieren, het eerste broedsel van 1994 is reeds uitgevlogen.
Bij interesse ben ik gaarne bereid mijn verdere ervaringen met andere kwekers
uit te wisselen (tel.02832/70921). Belangrijk vind ik het ook om jonge vogels
met elkaar te ruilen, zodat een gezond kweekbestand (ver van Indonesië) kan
worden opgebouwd.
Door
Walter Brasseler, Duitsland.
Met toestemming overgenomen uit Lori Journaal.