Philippijnse hangparkiet.
(Loriculus p. philippensis).
Engels: Philippine hanging parrot.
Duits: Philippinen fledermaus papageichen.
Frans: Loricule de Philippines.
Herkomst: Het Philippijnse eiland Luzon .
Totale lengte: 14 tot 15 cm.
Ringmaat: 4,5 mm.
Gewicht: ????
Uiterlijk: Lichaamskleur overwegend groen, de man heeft een rode keelvlek en een rood voorhoofd wat doorloopt tot in de nek waarna het rood in de nek, de mantel en de rug overgaat in een gele waas.De stuit is rood en aan de dijen heeft hij een blauwe vlek. De ondervleugeldekveren, slagpennen en onderkant van de staart zijn blauw. De snavel is rood en de poten oranje. De pop heeft geen rode keelvlek en heeft wel blauwe wangen.
De Philippijnse hangparkiet is een van de grootste hangparkieten en de soort met de meeste ondersoorten, er zijn naast de nominaatvorm nog 10 ondersoorten bekend:
Loriculus philippensis apicalis (Bazol, Balut, Dinagat, Mindanao en Siargao);
Loriculus philippensis bonapartei (Bongao, Jolo, Manuk Manka, Siassi en Tawi-Tawi);
Loriculus philippensis bournsi (Sibuyan);
Loriculus philippensis chrysonotus (Cebu);
Loriculus philippensis dohertyi (Basilan);
Loriculus philippensis mindorensis (Mindoro);
Loriculus philippensis philippensis (Banton, Catanduanes, Luzon, Marinduque en Polillo);
Loriculus philippensis regulus (Guimaras, Masbate, Negros, Panay, Romblon, Tablas en Ticao);
Loriculus philippensis siquijorensis (Siquijor);
Loriculus philippensis worcesteri (Biliran, Bohol, Buad, Calicoan, Leyte, Maripipi en Samar).
Op Siquijor is de soort mogelijk uitgestorven. De status van de populatie op Cebu is onduidelijk. De ondersoort L. p. bonapartei wordt door sommige auteurs ook wel beschouwd als een aparte soort. Op Camiguin komt een nauw verwante soort voor, Loriculus camiguinensis.
Zeldzame blauwe mutatie.
Hierdoor is het wel eens moeilijk om exact vast te stellen met welke soort men te doen heeft. In de liefhebberij komen ze tegenwoordig zeer weinig voor maar het zijn vogels die het houden zeker waard zijn Ze gaan gemakkelijk tot broeden over en brengen hun jongen over het algemeen goed groot in een nestkast van 50 tot 60cm. diep met een doorsnee van 15 cm. Ze brengen nestmateriaal zoals stukjes schors van o.a wilg, liguster en klimop (Hedera) tussen de veren van buik en stuit naar hun nest. Er moet wel op gelet worden dat niet teveel nestmateriaal gegeven wordt want dan blijven ze slepen en dan kan het voorkomen dat de eieren onder het nestmateriaal bedolven worden. De pop legt 4 tot 5 eitjes welke na 19 dagen broeden uitkomen. De pop begint meestal na het derde ei te broeden met het gevolg dat de eerste 3 jongen bijna gelijktijdig uitkomen, de volgende jongen komen dan meestal met een tussenpoos van een dag ook uit. Op een leeftijd van plm 30 dagen vliegen de jongen uit en keren dan meestal niet meer in het blok terug. Na het uitvliegen worden de jongen nog ongeveer 3 weken door de ouders gevoerd waarna ze zelfstandig zijn. Men kan de jongen, als de volière groot genoeg is vrij lang bij de ouders laten ook al zijn die begonnen met een volgend legsel. In de vrije natuur eten deze vogels hoofdzakelijk bananen,bloemen, guaves en papayavruchten (rood), vooral deze laatste schijnt veel invloed te hebben op de kleur van de vogels In avicultuur krijgen deze vogeltjes een goed lorievoer , fruit en iedere dag enkele meelwormen. Philippijnse hangparkieten zijn over het algemeen zeer verdraagzaam tegenover andere soorten hangparkieten, ook kunnen ze wel samengehouden worden met kleinere tropische vogels. Op de Filippijnen is een blauwe mutatie gekweekt, een prachtig helder blauw vogeltje.
Ongeveer twee jaar geleden hebben Amerikaanse wetenschappers op het Filippijnse eiland Camiguin nog een nieuwe ondersoort van de Filippijnse hangparkiet ontdekt. De nieuwe ondersoort is overwegend groen, met een blauwe keel en blauwe dijen. De kruin is helder rood neigend naar oranje.